Omdat een belastingplichtige man opzettelijk heeft verzuimd om in zijn aangifte aan te geven dat hij een tweetal bankrekeningen op een buitenlandse bank bezat, oordeelt rechtbank Noord-Nederland dat er sprake is van een nieuw feit en navorderingsaanslagen en vergrijpboetes terecht zijn opgelegd.
De Belastingdienst verzoekt een man in december 2019 om uitleg naar aanleiding van zijn ingediende aangiften IB/PVV over de jaren 2015 en 2016. De man zou samen met zijn broer twee bankrekeningen hebben gehad in Italië die niet zijn verantwoord in de aangiften.
In een brief en een bijgevoegde ‘Verklaring vermogen in het buitenland’ vraagt de inspecteur aan te geven hoe het vermogen is opgebouwd c.q. is afgenomen en wat de herkomst van het vermogen is geweest.
Omdat de man niet reageert op de talloze brieven die de inspecteur hem stuurt besluit die om navorderingsaanslagen en vergrijpboetes op te leggen, waartegen de man in beroep gaat.
Nieuw feit?
De rechtbank Noord-Nederland staat vervolgens voor de vragen of de navorderingsaanslagen en vergrijpboetes terecht zijn opgelegd en of er sprake is van een nieuw feit.
De man stelt dat er van een nieuw feit geen sprake kan zijn en verwijst daarbij naar brieven van 2004 van de Belastingdienst. Volgens de man valt uit deze brieven af te leiden dat de inspecteur in 2004 al kennis had van de buitenlandse bankrekeningen, zodat hij wat betreft de navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 en 2016 niet beschikt over een nieuw feit.
De inspecteur stelde dat wel sprake is van een nieuw feit omdat de brieven waarnaar de man verwijst niet zijn gericht aan hem, maar aan zijn broer. Verder lichtte de inspecteur toe dat hij pas in 2019 informatie uit het buitenland heeft ontvangen dat de man in Italië over bankrekeningen beschikte, en dat hij naar aanleiding daarvan in december 2019 informatie bij de man heeft opgevraagd.
De rechtbank vindt dat de brieven geen aanknopingspunten bieden voor de stelling dat de inspecteur toen al op de hoogte was van de Italiaanse bankrekeningen op naam van de man.
De rechtbank stelt dat op grond van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) de inspecteur te weinig geheven belasting kan navorderen indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld.
De informatie die de inspecteur heeft ontvangen uit het buitenland over in Italië aangehouden bankrekeningen van de man vormt het nieuwe feit in de zin van artikel 16, eerste lid, van de AWR dat navordering rechtvaardigt, aldus de rechtbank.
Vergrijpboetes terecht opgelegd
De bij de navorderingsaanslagen opgelegde vergrijpboetes zijn terecht opgelegd volgens de rechtbank, omdat het aan de (voorwaardelijke) opzet van de man is te wijten dat er aanvankelijk te weinig belasting is geheven. Daarbij merkte de rechtbank op dat de man al sinds 1995 en 2003 vermogen in het buitenland had.
Het kan niet anders dan dat de man wist dat daardoor te weinig belasting zou worden geheven en dat hij de kans daarop ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank ziet dat als een legitieme grondslag voor de vergrijpboete.
Voorwaardelijke opzet
De inspecteur heeft naar de mening van de rechtbank voldoende aangetoond dat sprake is van voorwaardelijke opzet. De man probeerde zich nog te verweren door te stellen dat hij de saldi op de Italiaanse rekeningen niet heeft opgegeven omdat ze dusdanig klein waren dat ze onder de franchise vielen.
Het niet opgeven van de saldi was een bewuste keuze van de man ten tijde van het doen van de aangiften. De man wist bij het doen van de aangiften dat er een aanmerkelijke kans was dat te weinig belasting zou worden geheven en hij heeft die kans op de koop toe genomen.
Bij de hoogte van de vergrijpboetes merkte de rechtbank nog op dat in dit geval sprake is van strafverzwarende omstandigheden. Die strafverzwarende omstandigheden zijn dat de man al vele jaren dezelfde praktijk volgt, dat hij geen blijk geeft van inzicht in zijn onjuiste handelswijze en dat hij niet wilde meewerken aan het alsnog vaststellen van de juiste aanslagen.