Een vastgoedbedrijf heeft De Hooge Waerder vergeefs voor de rechter gesleept om een belastingaanslag van 360.000 euro. Daartegen is te laat bezwaar gemaakt, maar fiscale dienstverlening stond niet in de oorspronkelijke opdrachtbevestiging én het bedrijf gaf zelf te laat alsnog opdracht om bezwaar te maken, oordeelt de rechter.
Vastgoedbedrijf EBM vormde met een aantal andere ondernemingen een fiscale eenheid. Twee daarvan worden in juni 2017 failliet verklaard. In augustus nemen de bestuurders van de groep contact op met De Hooge Waerder, die opdracht krijgt om de jaarrekeningen over 2016 en verder samen te stellen van de vennootschappen, waaronder EBM. Daarnaast is in de brief vermeld dat De Hooge Waerder de uitkomsten van de werkzaamheden aan de bestuurders zal rapporteren in de vorm van een samenstellingsverklaring bij de jaarrekening. Voor alle duidelijkheid heeft De Hooge Waerder vermeld dat de opdracht geen assurance-, controle- of beoordelingsopdracht is. Er is ook een machtiging bijgevoegd waarmee de bestuurders De Hooge Waerder machtigen de aangiften inkomsten-, omzet- en vennootschapsbelasting te verzorgen.
Btw afgetrokken op niet-betaalde facturen
De fiscus komt later dat jaar met een naheffingsaanslag omzetbelasting van 360.000 euro, wegens in aftrek gebrachte btw op onbetaald gebleven facturen van de twee omgevallen bedrijven. Over die aanslag ontstaat discussie omdat de schuld is ontstaan na het beëindigen van de fiscale eenheid.
Met de betrokken AA van De Hooge Waerder wordt overlegd over de aanslag en een eventueel in te dienen bezwaar. Dat bezwaar wordt uiteindelijk te laat ingediend. EBM stelt vervolgens De Hooge Waerder aansprakelijk voor de geleden schade en vordert voor de rechter de 360.000 euro van het accountantskantoor. Dat had immers beloofd om bijstand te verlenen op fiscaal gebied, maar is daarin tekortgeschoten.
Beperkt karakter
De rechter leest in de opdrachtovereenkomst uit september 2017 echter niet dat de opdracht ook het verlenen van fiscale ondersteuning aan de gehele fiscale eenheid inhield, inclusief het maken van bezwaar tegen (naheffings)aanslagen. ‘In deze overeenkomst is slechts vermeld dat aan De Hooge Waerder de opdracht is gegeven de jaarrekeningen over 2016 en verdere jaren samen te stellen van onder meer EBM. Daarbij wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de opdracht geen assurance-, controle- of beoordelingsopdracht is. De opdracht had dus een beperkt karakter.’
Dat de AA ook eenvoudige werkzaamheden verrichtte op fiscaal terrein, betekent nog niet dat EBM ervan uit mocht gaan dat het maken van bezwaar bij de Belastingdienst tot het takenpakket ging behoren, overweegt de rechter verder. ‘Apert onjuist is het standpunt van EBM (ter zitting aldus verwoord) dat ‘een accountant nu juist wordt ingeschakeld om de fiscale zaken te regelen’. Het werk van een accountant verschilt immers wezenlijk van dat van een fiscalist waarbij ook heel andere beroepskwalificaties gelden.’
Opdracht kwam te laat
Het lag op de weg van de bestuurders van de groep om de regie in handen te houden, de zaken te coördineren en duidelijk te communiceren welke opdrachtnemer welke taken zou moeten uitvoeren, ‘zeker nu van [de AA] in beginsel niet meer of anders kon worden verwacht dan wat in de opdrachtovereenkomst was vermeld.’ De bestuurders van EBM kunnen bepaald niet als ondeskundig worden beschouwd, vindt de rechter, zodat mag worden verondersteld dat zij heel goed in staat waren om gericht actie te ondernemen en een aanvullende opdracht aan De Hooge Waerder te verstrekken om bezwaar te maken tegen de naheffingsaanslag. En die volgt niet uit een mail van de advocaat, die aangeeft wat van belang is op te nemen in het bezwaarschrift, of uit gevoerde (telefoon)gesprekken.
Pas na het verstrijken van de bezwaartermijn is uitdrukkelijk opdracht gegeven tot het maken van bezwaar tegen de naheffingsaanslag. ‘In het licht van de hiervoor besproken beperkte omvang van de opdracht mocht van [de AA] niet worden verwacht dat hij op een eerder moment actie zou ondernemen, door bijvoorbeeld EBM te waarschuwen c.q. te adviseren omtrent het feit dat zij een risico liep als er niet op tijd bezwaar zou worden gemaakt.’