Het dividend en het vervreemdingsresultaat van een certificaat vallen niet onder het arbeidsartikel, oordeelt de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Het lucratieve belang kan niet als inkomsten uit dienstbetrekking worden gezien.
Een man is sinds 1996 inwoner van Duitsland en is tot en met 1998 in loondienst bij een Nederlandse onderneming. De man is houder van een certificaat van aandelen in deze in Nederland gevestigde vennootschap. Het certificaat komt overeen met een belang van 0,5% in het totale geplaatste kapitaal van de vennootschap. Dit belang kwalificeert als een (direct gehouden) lucratief belang.
Uit dat lucratieve belang ontvangt de man in 2018 een dividend van € 1.883.697,- waarop door de vennootschap 15% aan dividendbelasting wordt ingehouden en afgedragen. In dat zelfde jaar vervreemdt hij ook het certificaat en ontvangt daarvoor een bedrag van € 5.183.962,-. Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2018 wil de inspecteur de inkomsten als resultaat uit overige werkzaamheden belasten.
Vormt lucratief belang inkomen uit arbeid?
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat op het totale inkomen uit het lucratief belang het arbeidsartikel van toepassing is. Hij is van mening dat voordelen uit een lucratief belang onder het begrip ‘salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen’ vallen. Hij wijst daarbij op de doelstelling van de lucratiefbelangregeling en de ‘ware aard’ van het inkomen uit lucratief belang, hetgeen volgens hem inkomen uit arbeid betreft. De voordelen die de man heeft behaald uit bepaalde vermogensbestanddelen zouden een beloning zijn voor de werkzaamheden (arbeid) die de man heeft verricht.
De man stelt dat Nederland op grond van artikel 10, lid 2, onderdeel c van het Belastingverdrag Nederland-Duitsland van 12 april 2012 maar een beperkt heffingsrecht van 15% heeft ter zake van het dividend. Wat betreft het vervreemdingsvoordeel is de man van mening dat artikel 13, lid 5 van het Verdrag van toepassing is waarin staat dat alleen belasting is te heffen in het land waar de man woont, Duitsland dus.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant deelt de mening van de inspecteur niet en overweegt dat het dividend dat de man heeft ontvangen binnen de in artikel 10, lid 3 van het Belastingverdrag met Duitsland gegeven definitie van ‘dividenden‘ valt. Er is namelijk sprake van inkomsten uit aandelen die aanspraak geven op een aandeel in de winst. Niet uit de toelichting van het verdrag en ook niet uit het verdrag zelf is te lezen dat er voor dividend uit aandelen die tot een lucratief belang behoren een uitzondering moet worden gemaakt.
Vervreemdingsvoordeel alleen belast in land van vervreemder
Voor de rechtbank staat het vast dat het vervreemdingsvoordeel dat de man heeft gerealiseerd is ontstaan door vervreemding van zijn certificaat van aandeel in de vennootschap. Artikel 13, lid 5 van het Verdrag bepaalt dat voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, slechts belastbaar zijn in de woonstaat van de vervreemder.
Om onder het arbeidsartikel (artikel 14, lid 1 van het verdrag) te kunnen vallen moet sprake zijn van ‘salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen’. Deze uitdrukking is niet gedefinieerd in het verdrag, zo overweegt de rechtbank. Artikel 14 komt overeen met artikel 15, lid 1 van het OESO-modelverdrag. Ook daarin is geen omschrijving gegeven van het begrip salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen.
Bewuste keuze dat lucratief belang niet onder loonbegrip valt
Het inkomen uit lucratief belang wordt belast als resultaat uit overige werkzaamheden; het regime van inkomen uit dienstbetrekking is niet van toepassing. Volgens de rechtbank heeft de wetgever bewust gekozen om de regels inzake lucratief belang geen onderdeel te laten zijn van het loonbegrip. Volgens de toepasselijke Nederlandse belastingwetgeving kwalificeert het inkomen uit lucratief belang dus niet als inkomen uit dienstbetrekking.
Volgens de inspecteur betreft het genoten inkomen naar haar ware aard inkomen uit arbeid omdat sprake is van een lucratief belang. De rechtbank volgt die opvatting echter niet , aangezien enkel de nationale fiscale kwalificatie van inkomensbestanddelen als lucratief belang niet leidt tot de conclusie dat voor verdragsrechtelijke doeleinden dan ook sprake is van arbeidsinkomen.
Tenslotte overweegt de rechtbank nog dat de lucratiefbelangregeling al voor de totstandkoming van het verdrag in de Nederlandse wet stond en dat daarbij geen aanleiding is gezien om hier in de context van het verdrag bijzondere aandacht aan te besteden. Niet valt in te zien hoe de context van het verdrag dan een andere uitleg vereist dan een uitleg die aansluit bij de verschijningsvorm van de genoten inkomsten.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het dividend en het vervreemdingsvoordeel niet (tevens) onder het arbeidsartikel vallen.