
Een BV heeft aan haar dga een ouderdomspensioen toegezegd dat € 23.968,- per jaar bedraagt, ingaande op 65-jarige leeftijd. Daarnaast heeft de BV de dga in 2003 een tijdelijk arbeidsongeschiktheidspensioen toegezegd; de uitkering bedraagt € 50.000,- per jaar.
Omdat de dga in 2017 65 jaar is geworden heeft hij in dat jaar recht op een pensioenuitkering van 10/12 van € 23.968,- is € 19.973,-. Het recht op het arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt, naar tijdsgelang, 2/12 van € 50.000,- is € 8.333,-. In totaal ontvangt de dga in 2017 € 28.306,-. De BV betaalt de dga in 2017 echter een bedrag van € 24.000,- uit.
In de jaren 2018 tot en met 2021 ontvangt de dga steeds minder dan het jaarlijks ouderdomspensioen van € 23.968,-. In een van die jaren ontvangt de dga een bedrag van € 9.000,-, in de andere jaren zelfs nog minder. De dga neemt de ontvangen bedragen in zijn aangifte IB/PVV op als inkomsten uit tegenwoordige arbeid.
Pensioenaanspraken door beleggingsverliezen niet nagekomen
Na de ontvangst van de aangifte vennootschapsbelasting van de BV over 2019 stelt de inspecteur in een brief vragen over de afname van de pensioenvoorziening. De dga reageert hier op in een brief op 11 juli 2022 dat de BV door beleggingsverliezen de pensioenaanspraken niet volledig kan nakomen. De totale pensioenvoorziening is in 2017 afgenomen met € 23.437,- waarvan € 14.697,- ten laste van de pensioenvoorziening en € 8.740,- ten laste van de voorziening voor arbeidsongeschiktheid bij een brutoloon van € 24.000,-.
Op grond van deze verstrekte informatie deelt de inspecteur de dga mee dat de pensioenaanspraak in 2017 is prijsgegeven. De waarde van de pensioenaanspraak wordt op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip als loon uit vroegere dienstbetrekking aangemerkt. Ook is over de waarde van de aanspraak 20% revisierente verschuldigd. De inspecteur legt een navorderingsaanslag op en brengt belastingrente en revisierente in rekening.
Heeft dga deel van zijn pensioenaanspraak prijsgegeven?
Voor rechtbank Den Haag de vraag of de waarde van de pensioenaanspraak terecht in 2017 tot het loon uit vroegere dienstbetrekking is gerekend. Meer in het bijzonder is in geschil of de dga (een deel van) zijn pensioenaanspraak heeft prijsgegeven.
De rechtbank overweegt dat volgens de wet LB een pensioenaanspraak wordt aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking indien de ‘aanspraak wordt prijsgegeven’. Behalve als de aanspraak niet voor verwezenlijking vatbaar is. In artikel 19b, achtste lid, van de Wet LB is bepaald dat de minister in door hem aangewezen gevallen kan bepalen dat geen sprake is van een prijsgeven.
Het geval dat de aanspraak in het geheel niet meer voor verwezenlijking vatbaar is, doet zich hier niet voor, oordeelt de rechtbank. Dat in 2017 en latere jaren sprake was van een onderdekking is namelijk onvoldoende om te concluderen dat de aanspraak in het geheel niet meer voor verwezenlijking vatbaar was.
De rechtbank beoordeelt of de pensioenaanspraak is prijsgegeven. Daarvan is sprake als de pensioengerechtigde door een gedraging of uiting jegens de pensioenuitvoerder te kennen geeft dat hij definitief afziet van (een deel van) zijn recht op het pensioen. De dga verklaarde bij de zitting dat hij in 2017 maandelijks € 2.000,- heeft laten uitkeren en zo op het bedrag van € 24.000,- is gekomen. Daar heeft hij geen berekening van. Hij heeft enkel gekeken naar wat hij nodig had om van te leven. Pas in 2018 heeft de dga een herberekening gemaakt van het uit te keren ouderdomspensioen.
Uit het enkele feit, zo oordeelt de rechtbank, dat de dga in 2017 minder heeft ontvangen dan het totaalbedrag van € 28.306,- waar hij recht op had, kan niet worden afgeleid dat hij toen door een gedraging of uiting richting de BV te kennen heeft gegeven definitief af te zien van een deel van zijn ouderdomspensioen. De rechtbank acht weliswaar aannemelijk dat de dga welbewust minder heeft uitgekeerd dan waar hij recht op had, maar uit niets blijkt dat hij in 2017 heeft afgezien van een deel van het ouderdomspensioen.
Enkel sprake van prijsgeven van aanspraak op arbeidsongeschiktheidsuitkering
De dga had immers recht op een ouderdomspensioen van € 19.973,- (ofwel € 1.997,- per maand) en hij heeft € 2.000,- per maand ontvangen van de BV. Als al sprake zou zijn van enig prijsgeven in 2017, kan naar het oordeel van de rechtbank enkel sprake zijn geweest van prijsgeven van de aanspraak uit hoofde van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Daarop is namelijk slechts € 2.000,- van de maandelijkse aanspraak van € 4.167,- uitgekeerd.
De inspecteur onderbouwt zijn standpunt dat sprake is van kwijtschelding met een verwijzing naar de e-mail van de dga aan de inspecteur van 5 mei 2023. In die e-mail schrijft de dga echter expliciet dat met uitzondering van het jaar 2017 sprake is van prijsgeven. De werkwijze die de dga in zijn overige correspondentie heeft toegelicht, geldt dus niet voor 2017, aldus de rechtbank. Dit komt ook overeen met het feit dat uit een brief van 11 juli 2022 in 2017 enkel sprake is geweest van een afname van de pensioenvoorziening, terwijl vanaf 2018 sprake is van een (gedeeltelijke) kwijtschelding.
Nu niet aannemelijk is geworden dat de dga in 2017 een deel van zijn ouderdomspensioen heeft prijsgegeven, is de pensioenaanspraak ten onrechte in dat jaar als inkomsten uit vroegere arbeid aangemerkt. De navorderingsaanslag, de belastingrentebeschikking en de revisierentebeschikking kunnen daarom niet in stand blijven, zo luidt het slotoordeel van de rechtbank.
Rechtbank Den Haag, ECLI:NL:RBDHA:2024:8821