Een vrouw is in gemeenschap van goederen getrouwd en is samen met haar twee broers beherend vennoot van een besloten CV. Haar ouders zijn de commanditaire vennoten van de CV. Op 1 juli 2006 treedt de vrouw uit de CV en treedt haar echtgenoot als beherend vennoot toe. Per diezelfde datum is één van de twee broers uit de CV getreden als beherend vennoot.
De ouders van de vrouw, de echtgenoot en de broer hebben in hun hoedanigheid als vennoten van de CV, met ingang van 30 juni 2020 besloten de CV te ontbinden. De vrouw zal samen met haar broer en de echtgenoot via een vof, een boomkwekerij, de onderneming van de cv voortzetten. Met gebruikmaking van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) willen de ouders hun dochter een bedrag van € 430.000,- schenken. De inspecteur legt een aanslag schenkbelasting op waarbij hij de op dat moment geldende reguliere schenkingsvrijstelling van € 5.515,- toepast. Het beroep van de vrouw op de BOR staat hij niet toe.
Geen beherend vennoot op basis van Successiewet en gemeenschap van goederen
Rechtbank Zeeland-West-Brabant moet antwoord geven op de volgende drie vragen:
a: was de vrouw op het moment van de schenking beherend vennoot?
b: was de vrouw beherend vennoot op basis van de huwelijksgoederengemeenschap?
c: was de vrouw beherend vennoot op grond van artikel 26 van de Successiewet?
Volgens de inspecteur is de vrouw op het moment van de schenking geen beherend vennoot. Volgens hem was de vrouw, als de schenking is gedaan op 30 juni 2020, op dat moment geen beherend vennoot van de CV. Ook niet als de schenking op 1 juli 2020 was gedaan omdat ze per die datum immers geen vennoot van de CV maar van de opvolgende vof werd.
De rechtbank overweegt dat op 1 juli 2020 de CV is ontbonden. De schenking kon dus niet een aandeel in die CV betreffen. Omdat de ouders geen vennoten zijn geweest van de vof, konden zij ook niet aan de vrouw een aandeel in die vof schenken. Dat betekent, nog los bezien van de vraag of de schenking daadwerkelijk op 1 juli 2020 heeft plaatsgevonden, dat ook op die datum niet aan de vereisten van artikel 35c van de Successiewet werd voldaan en dat ook daarvan uitgaande de bor terecht niet is toegepast.
Uitgaande van het moment van schenking van 30 juni 2020 stelt de vrouw zich op het standpunt dat de bor toch op de door haar ontvangen schenking moet worden toegepast omdat zij economisch gezien als beherend vennoot moet worden aangemerkt. Haar echtgenoot was op het moment van schenking reeds beherend vennoot van de CV, en zijn aandeel in de CV viel in de huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw vindt dus dat zij als beherend vennoot kan worden aangemerkt omdat haar echtgenoot dat was.
Door economisch belang aandeel echtgenoot in CV nog geen beherend vennoot
De rechtbank gaat daar echter niet in mee. De vrouw is in gemeenschap van goederen gehuwd en dat betekent kortgezegd dat de gemeenschap, wat haar baten betreft, alle tegenwoordige en toekomstige goederen omvat van de echtgenoten en wat haar lasten betreft alle schulden van elk van de echtgenoten. Het huwelijksgoederenregime tussen echtgenoten kan daardoor een aanspraak geven voor de ene echtgenoot op vermogen van de andere echtgenoot. Dat regime kan er niet toe leiden dat echtgenoten worden vereenzelvigd of dat de kwaliteit van de ene echtgenoot wordt toegerekend aan de andere echtgenoot. Het feit dat de vrouw op basis van de huwelijkse voorwaarden economisch belang had bij het aandeel van de echtgenoot in de CV kan er naar het oordeel van de rechtbank niet toe leiden dat zij aangemerkt kan worden als beherend vennoot van die CV.
Volgens de vrouw leidt artikel 26 van de Successiewet er toe leidt dat zij en de echtgenoot voor de berekening van vrijstellingen en tarieven als één en dezelfde persoon moeten worden beschouwd. Er wordt daardoor alsnog voldaan aan de voorwaarden van artikel 35c, tweede lid, van de Successiewet omdat zij en de echtgenoot, die ten tijde van de schenking beherend vennoot was van de CV, voor de bor als één persoon moeten worden gezien.
De inspecteur stelt dat voor de berekening van het verschuldigde tarief en algemene vrijstellingen partners bij wijze van fictie als één en dezelfde persoon kunnen worden aangemerkt. Die fictie gaat volgens hem niet zover dat ook een kwalificatie als beherend vennoot als bedoeld in artikel 35c van de Successiewet aan een andere partner kan worden toegerekend. De vrouw wijst in dit verband op de wetsgeschiedenis van artikel 26 van de Successiewet waarbij partners voor de berekening van de schenkbelasting als een en dezelfde persoon worden aangemerkt.
Artikel 26 slechts voor bepaling mate verwantschap schenker en begiftigde
De rechtbank leidt uit artikel 26 af dat dat partners als één en dezelfde persoon moeten worden aangemerkt, maar dat de bedoeling van de wetgever uitsluitend geldt voor de bepaling van de mate van verwantschap tussen de schenker en de begiftigde. Uit de wetsgeschiedenis volgt niet dat ook een kwaliteit als ondernemer of beherend vennoot aan de partner wordt toegerekend.
Dat zou ook in strijd zijn met doel en strekking van de bor die immers in het leven is geroepen voor de ondernemer die de onderneming overneemt en niet voor de partner van de ondernemer. Naar het oordeel van de rechtbank is het zijn van beherend vennoot daarom geen kwaliteit die op grond van artikel 26 van de Successiewet door partners van elkaar kan worden overgenomen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de inspecteur de bedrijfsopvolgingsregeling (artikel 35b en verder Successiewet 1956) terecht niet op de door de vrouw van haar ouders ontvangen schenking heeft toegepast.