
Een BV is actief op het gebied van de particuliere beveiliging en doet ook dienst als uitzendbureau. De in 2012 door de dga gestarte onderneming is in 2015 als eenmanszaak omgezet in een BV. Per 19 juli 2018 wordt een voormalig werknemer van de BV voor 50% aandeelhouder in de BV. De vader van de dga verzorgt het opmaken en inboeken van de facturen, de dga doet de loonadministratie van de BV. Tot 1-1-2019 is de administratie verwerkt in excel. Er is alleen in het jaar 2018 een vastlegging van bonnen/facturen met betrekking tot onkostendeclaraties van werknemers die contant zijn uitbetaald.
Na een boekenonderzoek kondigt de inspecteur correcties aan en legt LB-naheffingsaanslagen op voor de jaren 2016, 2017, 2018 en 2021. De inspecteur beroept zich op de omkering en verzwaring van de bewijslast omdat de BV niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Met de onderbouwing van zijn correcties heeft hi, naar het oordeel van de rechtbank Noord-Holland aannemelijk gemaakt dat de BV een verhoudingsgewijs aanzienlijk bedrag aan af te dragen belasting heeft verzwegen.
Gebreken in loonadministratie
De inspecteur wijst ook op gebreken in de (loon) administratie van de BV waarin urenstaten en planningsoverzichten van het personeel alsmede een kasadministratie ontbreken. In beveiligingspasaanvragen, politiescreenings, verkoopfacturen en inkoopfacturen komen namen van medewerkers voor die niet voorkomen in de administratie, noch bij het loon, noch bij het werk van derden. De vergoedingen voor vrijwilligers zijn in de administratie niet te controleren en betalingen voor bepaalde werkzaamheden van de tweede dga zijn in de loonadministratie niet terug te vinden. De inspecteur acht aannemelijk dat er bij de BV sprake is van een zeker bewustzijn dat er onjuiste dan wel onvolledige aangiften loonheffingen zijn ingediend.
De BV leidt uit het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:767 af dat de omkering per aspect van de aangifte beoordeeld moet worden, waarbij de bewijslast op de inspecteur rust. De BV meent dat de inspecteur zijn correcties onvoldoende heeft onderbouwd. Een gemankeerde administratie sluit volgens haar ook niet uit dat de vereiste aangifte is gedaan. Hoewel haar administratie niet zonder gebreken is, bestrijdt zij de beoordeling daarvan door de inspecteur.
De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat de administratie zodanige gebreken en tekortkomingen bevat dat deze niet kan dienen als grondslag voor de berekening van het belastbare bedrag, onderdeel kan zijn van de feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat de belastingplichtige niet de vereiste aangifte heeft gedaan. De BV erkent dat de inspecteur haar aangiften op verschillende punten terecht heeft gecorrigeerd.
Diverse correcties
Die correcties betreffen de aansluiting tussen het netto loon en de financiële administratie voor het jaar 2018, het privégebruik auto voor drie werknemers en een deel van het gebruikelijk loon voor de beide dga’s. Ook zijn correcties toegepast op de vaste kostenvergoedingen voor de dga’s, het reguliere loon voor de voormalig werknemer, voordat hij dga werd, de vrijwilligers- en stagevergoedingen en een groot deel van de overschrijding van de vrije ruimte voor de werkkostenregeling.
Daar komt nog bij dat de administratie van de BV voor de loonheffingen voor de onderhavige tijdvakken aanmerkelijke lacunes vertoont. In dat verband hecht de rechtbank in de eerste plaats belang aan het ontbreken van een kasadministratie. Vanwege het ontbreken daarvan valt niet te controleren welke bedragen contant zijn uitbetaald aan de dga’s en de andere werknemers noch waar die betalingen voor geweest zijn.
Voor de rechtbank is ook relevant dat de BV in de regel met flexibele arbeidscontracten werkte, maar geen urenstaten in haar administratie heeft opgenomen, terwijl voor het grootste deel van de naheffingsperiode evenmin de planning is bewaard. Daardoor kan niet worden geverifieerd op welke loonbedragen de werknemers in kwestie recht hadden. De rechtbank acht deze gebreken dermate ernstig dat de administratie voor de onderhavige tijdvakken niet kon dienen als grondslag voor de berekening van de af te dragen loonheffingen.
BV heeft niet vereiste aangifte gedaan
Naar het oordeel van de rechtbank behoorde de BV ook te weten dat door de inhoudelijke gebreken in haar aangiften aanzienlijke bedragen aan verschuldigde loonheffingen niet zouden worden afgedragen. De BV exploiteerde immers een beveiligingsbedrijf waarvan de werkzaamheden in hoofdzaak bestonden uit de terbeschikkingstelling van mankrachten. Zij had zich derhalve moeten verdiepen in de toepasselijke regelingen omtrent de loonheffingen en een administratie moeten voeren die geschikt was voor de uitvoering daarvan.
De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat de BV voor alle tijdvakken in de jaren 2016-2018 niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Uit het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022 volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat afgeweken moet worden van het uitgangspunt van integrale omkering en verzwaring van de bewijslast in dit geval, waarin de afwijking van de werkelijk over een tijdvak verschuldigde belasting ten opzichte van de (totaal) volgens de aangifte verschuldigde belasting aanzienlijk is.
Een van de correcties die de inspecteur toepast betreft de aansluiting van de netto lonen waarvan de BV meende dat het verschil tussen de uitbetaalde bedragen en netto bedragen volgens de loonadministratie verwaarloosbaar klein is. De BV betoogde dat in deze post geen rekening is gehouden met niet-uitbetaald loon, dat wil zeggen loon dat wel is verantwoord in de loonadministratie maar niet tot uitbetaling is gekomen. Verder is de berekening mede gebaseerd op loonvoorschotten, waarvan de BV stelde dat deze contant zijn terugbetaald.
Verklaringen zonder nadere onderbouwing speculatief
De inspecteur voert aan dat de BV haar stelling, dat het verschil tussen de uitbetaalde bedragen en de loonadministratie kan worden verklaard door vergoeding van (intermediaire) kosten, niet met bewijsstukken heeft onderbouwd. Niet in geschil is dat de uitbetaalde lonen volgens de financiële administratie hoger zijn dan de netto uitbetaalde lonen volgens de loonadministratie. In beginsel rechtvaardigt dat de conclusie dat het meerdere als loon in aanmerking dient te worden genomen.
De BV heeft diverse verklaringen ingebracht voor het verschil, maar geen van die verklaringen met objectieve bescheiden onderbouwd. De verklaringen zijn zonder nadere onderbouwing naar het oordeel van de rechtbank niet meer dan speculatief en vormen derhalve geen overtuigend bewijs dat de uitspraak op bezwaar onjuist is. Hetzelfde geldt voor de voorschotbetalingen, waarvan de BV stelt dat ze contant zijn terugbetaald door de desbetreffende werknemers. Het argument van de BV dat een kasmutatie is aangemaakt voor de loonvoorschotten heeft weinig zin omdat de kasadministratie namelijk zodanige gebreken kent dat daarop niet kan worden vertrouwd.
Meer uren gefactureerd dan beschikbare uren
Wat betreft de verloonde uren stelt de inspecteur dat er aanzienlijke verschillen bestaan tussen de beschikbare uren en de gefactureerde uren. Aan de hand van de geboekte omzet (exclusief omzetbelasting) en de gehanteerde uurtarieven is het aantal gefactureerde uren bepaald. Vervolgens heeft de inspecteur aan de hand van het aantal verloonde uren uit de loonadministratie en het aantal ingehuurde uren van derden volgens de grootboekrekening ‘Uitbesteed werk’ en de inkoopfacturen, het aantal beschikbare uren vastgesteld. De inspecteur constateert dat veel meer uren zijn gefactureerd dan het aantal beschikbare uren.
Omdat in de administratie van de BV een registratie van de uren die werknemers hebben gewerkt voor verschillende opdrachtgevers ontbreekt kan geen verband worden gelegd tussen de in de loonadministratie verantwoorde uren en de gefactureerde bedragen. De berekeningen in het controlerapport bevatten naar het oordeel van de rechtbank inderdaad aanwijzingen dat de werknemers van de BV aanzienlijk meer uren hebben gewerkt dan verantwoord in de loonadministratie. De op basis van die aanwijzingen gemaakte schatting van het ontbrekende loon door de inspecteur kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat deze schatting niet onredelijk en dus niet willekeurig is.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur er in geslaagd is overtuigend aan te tonen dat de onjuistheden in de aangiften van de BV aan haar grove schuld te wijten zijn en vindt de daarbij opgelegde vergrijpboete passend en geboden. Dat geldt ook voor de betaalverzuimboete omdat vast is komen te staan dat dat minder loonheffing is afgedragen dan is ingehouden.
Rechtbank Noord-Holland, ECLI:NL:RBNHO:2024:13861