
De activiteiten van een in 2014 opgerichte BV bestaan uit de groothandel in ferrometalen en halffabricaten. De BV was één van de verdachten in een strafrechtelijke onderzoek naar grensoverschrijdende btw-fraude en valsheid in geschrifte. Daarbij ging het om Nederlandse rechtspersonen, zoals de BV, die schrootmateriaal verkochten aan Britse afnemers. Het vermoeden bestond dat de Britse afnemers fraudeerden door de over de doorlevering van het schroot verschuldigde belasting niet te voldoen terwijl hun afnemers die belasting wel als voorbelasting in aftrek brachten. De door de BV verkochte materialen waren afkomstig van een andere Nederlandse BV.
Nultarief ten onrechte toegepast
De verdenking tegen de BV kwam er kort gezegd op neer dat zij opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan en daarmee ten onrechte aanspraak heeft gemaakt op het zogenoemde nultarief van artikel 9, tweede lid, onder b, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Ook werd de BV verdacht van valsheid in geschrifte. In het controlerapport bij het ingestelde strafrechtelijke onderzoek wordt gesteld dat de BV met de transacties met haar Britse afnemers onderdeel is geweest van een keten waarin btw-fraude werd gepleegd,.
De conclusie van de inspecteur in het controlerapport is dat de BV over een omzet van ruim € 43.000.000,- ten onrechte het nultarief heeft toegepast. De naheffingsaanslag bedraagt bijna € 7.500.000,-. De BV dient bezwaar in tegen de naheffingsaanslag bij de rechtbank Noord-Holland.
De rechtbank Amsterdam spreekt de BV in april 2022 vrij van de tenlastegelegde feiten. Als leidraad gebruikt de rechtbank een arrest van de Hoge Raad van 19 januari 2018. De rechtbank Amsterdam oordeelt over de fraude dat één van de afnemers van de BV in verband kon worden gebracht met btw-fraude, maar niet is gebleken dat die fraude plaatsvond binnen de handelsketen waartoe de BV behoorde. Een andere afnemer heeft wel binnen die handelsketen gefraudeerd, maar niet is gebleken dat de BV dit wist.
Vrijgesproken van doen van onjuiste aangiften
In het arrest van 24 juni 2024 vernietigt het gerechtshof Amsterdam het vonnis van de rechtbank Amsterdam en spreekt de BV vrij van het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting. De BV is daarbij wel schuldig bevonden aan het medeplegen van valsheid in geschrifte waarvoor aan haar een geldboete van € 95.000,- is opgelegd.
Hof Amsterdam is van oordeel dat de facturen en de daaraan ten grondslag liggende overeenkomsten tussen de BV en de andere Nederlandse BV op basis waarvan de BV schroot zou hebben gekocht, gebaseerd zijn op schijnhandelingen. Voor intracommunautaire prestaties die de BV aan Britse vennootschappen zou hebben verricht, geldt dit eveneens. De BV trad slechts als tussenschakel op om te verhullen dat de andere Nederlandse BV btw-fraude pleegde, met gebruikmaking van Britse vennootschappen.
Daarom is in strijd met de waarheid in de aangiften omzetbelasting omzet vermeld in verband met intracommunautaire leveringen. Maar, zo oordeelt het hof, daarom heeft de BV echter niet te weinig omzetbelasting op aangifte voldaan. Zij heeft in werkelijkheid geen belastbare feiten verricht waardoor zij omzetbelasting verschuldigd kan zijn geworden en ook ontbreekt een andere grond om omzetbelasting te heffen.
Schijnhandelingen
In het beroepschrift voor de rechtbank Noord-Holland stelt de BV dat de inspecteur niet heeft bewezen dat sprake was van fraude in de handelsketen en dat de BV dat wist of behoorde te weten. De BV wijst daarbij op het vonnis van de rechtbank Amsterdam waarin zij is vrijgesproken. Onder verwijzing naar het arrest van het hof Amsterdam stelt de BV daarom dat sprake was van schijnhandelingen en dat er daarom geen grond is voor naheffing van omzetbelasting.
De inspecteur stelt dat wel sprake is van fraude in de handelsketen en dat de BV dat wist of had moeten weten. Volgens de inspecteur heeft de BV niet de vereiste zorgvuldigheid betracht bij haar onderzoek naar mogelijke onregelmatigheden of fraude bij haar afnemers. Voor zijn standpunt dat sprake was van fraude in de handelsketen ziet verweerder steun in de uitspraak van het gerechtshof Den Haag over de naheffingsaanslagen die zijn opgelegd aan de andere Nederlandse BV.
Beroep op onschuldpresumptie faalt
De inspecteur stelt ook dat tegen het arrest van het gerechtshof Amsterdam beroep in cassatie is ingesteld en dat niet kan worden uitgesloten dat uiteindelijk, eventueel na verwijzing door de Hoge Raad, zal worden geoordeeld dat er geen sprake is van schijnhandelingen. Omdat het arrest van het gerechtshof Amsterdam nog niet onherroepelijk is, faalt volgens de inspecteur het beroep op de onschuldpresumptie.
De rechtbank Noord-Holland stelt vast dat het arrest van het gerechtshof Amsterdam op dezelfde feiten en transacties betrekking heeft die in dit geval aan de orde zijn en dat in beide zaken de vraag aan de orde is of sprake is van onjuiste aangiften waardoor te weinig omzetbelasting is voldaan. Het gerechtshof Amsterdam heeft geoordeeld dat daarvan geen sprake is. Als de rechtbank daarover anders zou oordelen, zou dat meebrengen dat bij de belastingrechter twijfel zou doen ontstaan aan de vrijspraak door het gerechtshof Amsterdam.
Voorbelasting niet teruggevraagd
Uit het arrest Melo Tadeu van het EHRM volgt dat daarmee de onschuldpresumptie van artikel 6 van het EVRM zou worden aangetast. De rechtbank Noord-Holland ziet onvoldoende aanknopingspunten om over de feiten en omstandigheden anders te oordelen dan het gerechtshof Amsterdam en sluit zich aan bij het oordeel dat sprake is van schijnhandeling.
Nu gesteld noch gebleken is dat de BV wel voorbelasting heeft teruggevraagd is de rechtbank Noord-Holland met het gerechtshof Amsterdam van oordeel dat ook geen grond bestaat tot naheffing. De enkele verwijzing naar de uitspraak van het gerechtshof Den Haag door de inspecteur leidt niet tot een ander oordeel omdat die betrekking heeft op een andere rechtspersoon. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond dient te worden verklaard en dat de naheffingsaanslag vernietigd moet worden.