
Een man die in België woont en twee volwassen kinderen heeft is in 2019 een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. De man koopt in 2002 een hoevewoning met aanhorigheden en met ruim een hectare grond. In de aangifte IB/PVV over de jaren 2007 tot en met 2013 merkt de man de hoevewoning met huisnummer 6 steeds aan als “eigen woning”. In de jaren 2014 tot en met 2018 vermeldt hij in zijn aangiften IB/PVV huisnummer 6a als de eigen woning. De man is in 2015 gescheiden en in het vonnis, in verband met de echtscheiding wordt huisnummer 6a als woning van de man vermeld.
Voor de aangifte IB/PVV 2019 voert de man een negatief saldo eigen woning op. Volgens hem is hij eigenaar van een boerderij die bestaat uit een hoevewoning en een stal en is de hele boerderij zijn hoofdverblijf. De man stelt dat het één boerderij is die vroeger van een aannemer was die op de brievenbus huisnummer 6a heeft laten zetten. De man woont sinds de echtscheiding in de verbouwde stal terwijl zijn dochter en zoon in de grote (hoeve) woning wonen. De inspecteur weigert de aftrek van de hypotheekrente waarna de man beroep instelt bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Niet geheel ter beschikking
Omdat de rechtbank het beroep van de man ongegrond verklaart gaat de man in hoger beroep bij gerechtshof Den Bosch. De man stelt dat er sprake is van één woning waarvan hij 100% eigenaar is wat niet door de inspecteur wordt betwist. Wel stelt de inspecteur dat de gehele woning de man niet geheel ter beschikking staat. Naar de mening van de inspecteur kan voor de man alleen het voor hem ter beschikking staande deel voor de eigen woningregeling kwalificeren. Daarnaast is ook onduidelijk welk deel van de hypotheek toe te wijzen is aan het door de man bewoonde deel en of hij zelf de hypotheekrente heeft betaald.
Het hof overweegt dat als eigen woning op grond van artikel 3.111, lid 1, Wet IB 2001 kan worden aangemerkt: een gebouw, voor zover dat de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van eigendom, waaronder begrepen economische eigendom. Het hof overweegt dat met dit begrip wordt gedoeld op een voor duurzaam eigen gebruik bestemde woning welke overeenkomstig deze bestemming de belastingplichtige ter beschikking staat en niet in vrij opleverbare staat is te verkopen.
Onduidelijkheid over adres
Vanwege tegengestelde verklaringen en stukken waarin afwisselend adres 6 of 6a wordt genoemd als woning of eigen woning en het ontbreken van overigens voldoende bewijs, is het hof van oordeel dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt welk deel van de gehele woning (en ook niet welke waarde daar aan moet worden toegekend) hem, niet tijdelijk, als hoofdverblijf in 2019 ter beschikking heeft gestaan.
Een verklaring van de notaris dat de man eigenaar is van een hoevewoning met aanhorigheden en met grond met brievenbusnummer 6 en dat deze hoevewoning uit één wooneenheid bestaat helpt de man ook niet naar het oordeel van het hof. Met de inspecteur is het hof namelijk van oordeel dat uit niets blijkt dat hij deze verklaring heeft afgegeven op basis van een eigen waarneming en of deze in overeenstemming is met de wettelijke definitie van een “eigen woning”.
Niet duidelijk welk deel hypotheek ziet op bewoonde deel
Met betrekking tot de eigenwoningschuld en de renteaftrek overweegt het hof dat de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning zijn, voor zover in dit geval van belang, de rente op schulden die behoren tot de eigenwoningschuld. De inspecteur had al gesteld dat, zelfs uitgaande van de veronderstelling dat de hypotheek betrekking heeft op de gehele woning, het niet duidelijk is welk deel daarvan ziet op het door de man als hoofdverblijf bewoonde deel en of de man zelf de enige schuldenaar is.
Het hof constateert dat de man met hetgeen hij heeft aangedragen niet aannemelijk heeft gemaakt welk deel van de hypotheek ziet op het gedeelte van de gehele woning dat als de “eigen woning” van de man moet worden aangemerkt. Omdat de man geen betaalbewijzen heeft overgelegd heeft hij evenmin aannemelijk gemaakt dat hij zelf de rentelasten heeft betaald.
Het hof oordeelt dat de inspecteur terecht geen rekening gehouden heeft met negatieve inkomsten uit eigen woning voor de Belgische hoevewoning en dat de rente niet als aftrekbare kosten in aanmerking komen.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, ECLI:NL:GHSHE:2025:218