Een man is gehuwd en zijn echtgenote is enig aandeelhouder van een BV die in 2006 een lening van € 90.000,- verstrekt aan hun zoon. In 2011 wordt bepaald dat de lening is aangegaan voor onbepaalde tijd, dat de rentevergoeding 3% per jaar bedraagt en dat er geen aflossingsverplichting bestaat. In 2014 waardeert de BV de vordering die dan € 74.745,- bedraagt af naar nihil. De Belastingdienst accepteert deze afwaardering niet omdat sprake zou zijn van een onzakelijke lening.
In 2015 wordt de zoon persoonlijk failliet verklaard en wordt toegelaten tot het Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen-traject. In oktober 2018 wordt de slotuitdelingslijst opgemaakt in het faillissement van de zoon. De BV ontvangt uiteindelijk € 7.764,- van haar ingediende vordering van € 151.717,-. Rekening houdend met een evenredig deel van wat op de vordering is uitgekeerd, stelt de inspecteur dat sprake is van een winstuitdeling van (na bezwaar) in totaal € 73.047,- in 2018.
Correctie aanmerkelijk belang
Met dagtekening 26 november 2022 wordt een navorderingsaanslag IB/PVV 2018 opgelegd met een verzamelinkomen van € 82.320,- waarbij het in de aanslag vastgestelde verzamelinkomen verhoogd is met een correctie aanmerkelijk belang van € 71.977,-. Na uitspraak op bezwaar is de correctie aanmerkelijk belang verlaagd van een totaalbedrag van € 143.955,- naar een totaalbedrag van € 73.047,-. Van dat laatst genoemde bedrag wordt de helft aan de man en de andere helft aan de echtgenote toegerekend.
De rechtbank Gelderland beoordeelt of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd en of de inspecteur terecht een uitdeling van € 73.047,- van de BV aan de vrouw en haar echtgenoot heeft gesteld. Voor haar oordeel maakt de rechtbank gebruik van een arrest van de Hoge Raad van 13 januari 2023. Hierin overweegt de Hoge Raad dat “geldmiddelen die een vennootschap als lening aan haar aandeelhouder verstrekt, op het moment van hun verstrekking moeten worden aangemerkt als een onttrekking indien op dat moment vaststaat of zo goed als zeker is dat de aandeelhouder deze geleende gelden niet kan of zal aflossen”.
In dat geval moet namelijk worden aangenomen dat die gelden op het moment van verstrekking daarvan het vermogen van de vennootschap definitief hebben verlaten en tot het vermogen van de aandeelhouder zijn gaan behoren op grond van de tussen hen bestaande vennootschappelijke betrekkingen.
Prijsgeven vanwege vennootschappelijk betrekkingen
Ook na het moment waarop een vennootschap gelden ter leen aan haar aandeelhouder heeft verstrekt, bestaat de mogelijkheid dat het bedrag ervan geheel of gedeeltelijk een onttrekking gaat vormen. Dat is het geval indien dat bedrag het vermogen van de vennootschap definitief heeft verlaten doordat de vennootschap rechten die haar als crediteur toekomen, geheel of gedeeltelijk prijsgeeft op grond van de met de aandeelhouder bestaande vennootschappelijke betrekkingen. De onttrekking vindt dan plaats op het moment van dit prijsgeven.
Als die onttrekking plaatsvindt uit winst of winstreserves of in het vooruitzicht van te maken winst, kan zij onder omstandigheden een winstuitdeling door de vennootschap aan de aandeelhouder zijn. Er moet dan sprake van zijn dat de vermogensverschuiving naar de aandeelhouder is geschied met de bedoeling de aandeelhouder als zodanig te bevoordelen, en dat zowel de vennootschap als de aandeelhouder zich bewust was of had moeten zijn van niet alleen die vermogensverschuiving maar ook van die bevoordelingsbedoeling.
De man stelt dat als al sprake is van een uitdeling, deze plaatsvond op het tijdstip van de initiële geldverstrekking in 2006. De rechtbank is van oordeel dat een later tijdstip van uitdeling vereist dat de BV de vordering formeel prijsgeeft. De BV heeft echter geen enkele handeling verricht om de vordering prijs te geven. Zij heeft juist haar vordering of het restant daarvan nog geprobeerd te innen door deze in te dienen bij de curator na het faillissement van de zoon. Er heeft geen formele kwijtschelding plaatsgevonden.
Slotuitdelingslijst
Het verbindend verklaren van de slotuitdelingslijst is niet te zien als een materiële kwijtschelding. Indien sprake zou zijn van een onder onzakelijke omstandigheden verstrekte lening waarbij een onzakelijk debiteurenrisico is aanvaard vanwege de familierelatie, dan was hiervan al sprake bij het verstrekken van de lening, waardoor de (vermeende) uitdeling dus op dat moment plaatsvond en niet in 2018.
De inspecteur voert als argument aan dat, gezien de familierelatie en de onzakelijke voorwaarden van de lening, er in 2018 in 2018 een daadwerkelijke vermogensverschuiving van de lening heeft plaatsgevonden oftewel de vordering is door de BV prijsgegeven. Hierbij is voldaan aan het dubbele bewustzijnsvereiste. De lening wordt toegerekend aan de man en zijn echtgenoot omdat de echtgenoot onder onzakelijke voorwaarden als bestuurder van de BV de lening heeft verstrekt aan de zoon. Daarmee waren niet de belangen van de BV, maar zijn privébelangen (zijn zoon) als aandeelhouder van doorslaggevend belang.
Geen winstuitdeling
De rechtbank is van oordeel dat de vordering in 2015, bij de toelating tot de WSNP van de zoon, het vermogen van de BV niet definitief heeft verlaten, noch is de vordering in welke vorm dan ook toen prijsgegeven. De lening is in 2006 verstrekt door de BV en bij de schriftelijke vastlegging van de voorwaarden van de lening in 2011 is geconstateerd dat er is afgelost op de lening. Kennelijk is er naar het oordeel van de rechtbank gehandeld naar de in 2006 afgesproken voorwaarden en heeft het geld in 2006 het vermogen van de BV niet definitief verlaten. Dat jaar heeft dus geen winstuitdeling plaatsgevonden.
Ook wanneer met de inspecteur ervan zou worden uitgegaan dat deze zaak qua uitkomst materieel overeenkomt met een formele kwijtschelding, dan betekent dit nog niet zonder meer dat daarmee de gehele restantvordering is prijsgegeven. Ook niet wanneer de BV na het verbindend worden van de slotuitdelingslijst verder geen actie heeft ondernomen richting de zoon. Een enkel stilzitten is onvoldoende om aan te nemen dat de vordering op de zoon is prijsgegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een onttrekking of, gelet op het arrest van 13 januari, een uitdeling. De navorderingsaanslag is ten onrechte opgelegd en moet worden vernietigd.
Rechtbank Gelderland, ECLI:NL:RBGEL:2025:5301
