Sinds 2016 geldt dat Nederlanders met een pensioenuitkering uit Duitsland tot 15.000 euro per jaar deze uitkering in Nederland moeten aangeven en hierover belasting betalen. Dit is het gevolg van een belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland. Nederland wilde dit verdrag omdat steeds meer Nederlanders over de grens gaan wonen vanwege de aantrekkelijke huizenprijzen bij onze oosterburen. In de verdragstekst bleek echter ook iets te staan over opgebouwde pensioenen in Duitsland. En daar blijken vooral Nederlanders met een klein Duits pensioentje (tot 15.000 euro) de dupe van te worden.
Veel van hen hebben in Duitsland netto pensioenpremies betaald en worden hierdoor in Nederland nogmaals belast. In reactie op Kamervragen van BBB-parlementariër Joseph erkent Heijnen dat er onduidelijkheid bestaat over de wijze van belastingheffing op deze Duitse pensioenen en dat de Hoge Raad nog geen definitief arrest heeft gewezen over de vraag of inkomstenbelasting kan worden geheven over delen van Duitse pensioenuitkeringen waarvoor in Duitsland geen aftrek mogelijk was.
Hoge Raad
De groep getroffen Nederlanders is omvangrijk. Volgens staatssecretaris Heijnen gaat het in 2020 om ongeveer 57.500 mensen, met gemiddelde Duitse pensioenuitkeringen van rond de 2.862 euro. Het gemiddeld overige inkomen bedroeg 20.778 euro, waardoor de extra belastingopbrengst voor Nederland per persoon uitkwam op ongeveer 271 euro. In totaal leverde dit circa 16 miljoen euro extra belastinginkomsten per jaar op, hoewel de staat ook heffingsrechten verliest over pensioenen die vanuit Nederland aan inwoners van Duitsland worden betaald.
Oordeel Hof
Het pijnpunt is niet alleen financieel, maar ook juridisch. In 2022 oordeelde het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat de Nederlandse belastingheffing over deze kleine Duitse pensioenen onrechtmatig en onrechtvaardig was. De Belastingdienst wilde dit oordeel opvolgen, maar toenmalig staatssecretaris Van Rij ging in cassatie bij de Hoge Raad. In 2023 adviseerde advocaat-generaal de Hoge Raad het cassatieberoep ongegrond te verklaren, een positief advies voor de gedupeerden, maar het definitieve arrest laat nog op zich wachten.
Heijnen benadrukt dat de Nederlandse belastingwetgeving administratief en juridisch complex is en dat er geen maatregel kan worden genomen voordat de Hoge Raad een definitief oordeel heeft gegeven. Wel wijst hij op eerdere aanpassingen van de wetgeving om deze in lijn te brengen met het EU-recht, zoals het arrest van het Europees Hof van Justitie uit 2023 dat oordeelde dat Nederland in strijd met EU-recht handelde bij de overdracht van pensioenkapitaal door migrerende werknemers. Naar aanleiding hiervan zijn de Invorderingswet 1990, de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling met terugwerkende kracht aangepast.
Woonstaatheffing
De grens van 15.000 euro speelt een centrale rol in het conflict. Kleine pensioenen vallen onder de woonstaatheffing, waardoor Nederlanders belasting betalen in Nederland in plaats van in Duitsland. Grotere pensioenen blijven onder het gunstiger Duitse regime. Heijnen stelt dat dit bijdraagt aan gelijke fiscale behandeling van kleine pensioenen in Nederland en de administratieve lasten verlaagt. Hij erkent echter dat de belastingdruk individueel sterk kan variëren, afhankelijk van andere inkomsten en persoonlijke omstandigheden. Een voorbeeldberekening laat zien dat een in Nederland wonende gepensioneerde met een Duits pensioen van 14.999 euro 1.181 euro inkomstenbelasting betaalt, terwijl iemand met een pensioen van 15.001 euro slechts 689 euro betaalt.
Te laat
Het wachten is nu op het oordeel van de Hoge Raad. Dit kan jaren op zich laten wachten. De vrees is dat de mogelijke oplossing voor veel gepensioneerden letterlijk te laat zal komen.
Lees hier de antwoorden van staatssecretaris Heijnen.
