Een in 1954 opgerichte vereniging heeft in 2020 haar statuten gewijzigd. De vereniging maakt deel uit van de Katholieke Bond van Ouderen in Noord-Brabant die op 1 januari 2008 is aangemerkt als een ANBI. KBO Brabant doet op 17 maart 2020 een verzoek om de vereniging toe te voegen aan de groepsbeschikking ANBI. De vereniging heeft als doel “het behartigen van de belangen van ouderen in het algemeen en die van zijn leden in het bijzonder, in de meest ruime zin van het woord.” Het verzoek wordt door de inspecteur echter afgewezen.
Maatschappelijk neveneffect
De inspecteur stelt primair dat de vereniging niet voldoet aan de kwalitatieve toets, omdat met de (feitelijke) activiteiten niet primair en rechtstreeks het algemeen nut wordt beoogd. De activiteiten van de vereniging hebben volgens de inspecteur primair ten doel om de belangen van haar leden en betalende gastleden te behartigen, wat de vereniging doet door het aanbieden en organiseren van activiteiten die voornamelijk zien op ontspanning en vermaak. Dat de activiteiten mogelijk een gunstig maatschappelijk neveneffect hebben en met de activiteiten indirect enig algemeen belang wordt gediend, verandert daar volgens hem niets aan.
De vereniging geeft aan dat zij het doel, het behartigen van de belangen van ouderen in het algemeen en die van zijn leden in het bijzonder, onder meer wil bereiken door het verlenen van diensten aan en de individuele belangenbehartiging van de leden. Verder is het doel het vertegenwoordigen van de belangen van ouderen bij overheden en andere instanties en het organiseren van sociaal-culturele, sportieve, educatieve en informatieve activiteiten.
Kwalitatieve en kwantitatieve toets
Het beleidsplan van de vereniging vermeldt dat zij haar doelstellingen wil realiseren door het instellen van diverse werkgroepen. Enkele activiteiten van de werkgroepen zijn gericht op thema ’s als ontspanning, sportieve activiteiten, vorming en scholing en belangenbehartiging. Voor de rechtbank Zeeland-West-Brabant is het de vraag of de vereniging kan worden aangemerkt als ANBI als bedoeld in artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Volgens dat artikel moet een algemeen nut beogende instelling een instelling zijn die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt. Dit moet blijken uit de regelgeving en de feitelijke werkzaamheden van de instelling. Ook is in dat artikel bepaald dat “welzijn” als algemeen nut in de zin van dit artikel wordt beschouwd.
De rechtbank overweegt dat om te kunnen aannemen dat met de ontplooide werkzaamheden uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut (kwalitatieve toets) wordt beoogd , in de eerste plaats moet kunnen worden vastgesteld dat die werkzaamheden rechtstreeks erop zijn gericht enig algemeen belang te dienen. Daarnaast wordt verlangd dat het beoogde doel voor meer dan 90% (kwantitatieve toets) ten bate van het algemeen belang strekt en niet ten bate van het particulier belang.
Zelfredzaamheid ouderen en sociaal isolement
Ten aanzien van de kwalitatieve toets stelt de vereniging dat haar doel en feitelijke activiteiten zijn gericht op het behartigen van de belangen van alle senioren die 50 jaar of ouder zijn. De activiteiten, die door vrijwilligers worden uitgevoerd, hebben ten doel het voorkomen en verminderen van sociaal isolement, het versterken van de sociale netwerken en het bevorderen van de zelfredzaamheid van senioren. De vereniging is van mening dat de omstandigheid dat met de activiteiten de particuliere belangen van senioren worden gediend, niet betekent dat de activiteiten niet rechtstreeks en primair het algemeen belang beogen.
Nadat ook de rechtbank het verzoek om de ANBI-status heeft afgewezen ziet gerechtshof ’s-Hertogenbosch zich voor de vraag gesteld of de vereniging zich met haar werkzaamheden richt op het dienen van voldoende concreet bepaalde doelen die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend tot het algemeen nut kunnen worden gerekend. Als aan deze eis niet wordt voldaan, kan niet worden vastgesteld of, en zo ja, in welke mate de werkzaamheden van die instelling erop zijn gericht enig algemeen belang te dienen.
Ontspanning en vermaak
Uit de genoemde werkzaamheden organiseert de vereniging een breed scala aan activiteiten. Naar het oordeel van het hof is het gros van deze activiteiten gericht op ontspanning en vermaak van haar leden (en soms ook niet-leden). Hoewel ook activiteiten worden georganiseerd die zijn gericht op het bieden van ondersteuning aan ouderen, zoals de collectieve en individuele belangenbehartiging, heeft de vereniging niet aannemelijk gemaakt dat zij met haar activiteiten uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt.
De meeste activiteiten zijn echter activiteiten die dienstbaar zijn aan de ontspanning van en het gezellige verkeer tussen ouderen, namelijk (lichte) sportbeoefening, spel en sociale bijeenkomsten, zoals diverse vieringen, excursies, maaltijden en koffiemomenten. Het hof twijfelt er niet aan dat de activiteiten kunnen bijdragen aan de sociale cohesie en de zelfredzaamheid van ouderen, maar dat betreft een gunstig maatschappelijk neveneffect. Naar het oordeel van het hof dienen de activiteiten zelf, in hun totaliteit bezien, niet rechtstreeks en (nagenoeg) uitsluitend het algemeen belang.
Belangen van eigen leden
Daarnaast is van belang dat de vereniging een vereniging is, hetgeen naar haar aard in beginsel impliceert dat de georganiseerde activiteiten zijn gericht op het behartigen van de belangen van haar eigen leden. Het hof overweegt dat verenigingen in bepaalde gevallen wel in aanmerking kunnen komen voor de ANBI-status, namelijk wanneer de doelstelling en de feitelijke activiteiten niet primair zijn gericht op de particuliere belangen van haar leden, maar externe werking hebben. Daarvan kan sprake zijn bij verenigingen die een cultureel doel nastreven, zoals bij een muziekvereniging.
Naar het oordeel van het hof heeft de vereniging echter niet aannemelijk gemaakt dat haar activiteiten een dergelijke externe werking hebben. Hoewel de activiteiten van de vereniging zijdelings het algemeen belang kunnen dienen, staat toch steeds het particuliere belang van de leden aan wie het merendeel van deze activiteiten exclusief wordt aangeboden, centraal. Dat de lidmaatschapsbijdrage symbolisch van aard is, verandert niets aan het feit dat de vereniging een ledenkring heeft en de activiteiten primair zijn gericht op hun particuliere belang. Ook de activiteiten die ondersteunend van aard zijn, zijn niet primair gericht op, of strekken niet primair ten gunste van, anderen dan de leden aan wie de activiteiten worden aangeboden.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de vereniging niet voldoet aan de kwalitatieve toets. Om die reden behoeft de vraag of de vereniging voldoet aan de kwantitatieve toets geen behandeling.
Geen schending gelijkheidsbeginsel
Het beroep van de vereniging op schending van het gelijkheidsbeginsel slaagt ook niet. De lijst die de vereniging daarbij overlegd heeft met circa 40 instellingen die de ANBI-status hebben en die, volgens de vereniging, een met die van haar vergelijkbare doelstelling hebben en vergelijkbare activiteiten verrichten helpt ook niet bij dat standpunt. De meeste van deze instellingen zijn stichtingen. Twee instellingen zijn verenigingen.
Het hof is van oordeel dat de vereniging niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij feitelijk en rechtens vergelijkbaar is met de in de lijst opgenomen stichtingen. Er is een formeel verschil tussen stichtingen, die geen leden hebben en dus geen activiteiten verrichten aan een besloten groep die uit leden bestaat, en verenigingen zoals in dit geval, die wel leden hebben en hun activiteiten primair richten op deze leden. Dat de doelstelling en feitelijke activiteiten van sommige stichtingen wellicht vergelijkbaar zijn, neemt niet weg dat de wijze waarop de vereniging deze activiteiten verricht, namelijk primair aan de eigen leden, in de weg kan staan aan de ANBI-status.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, ECLI:NL:GHSHE:2025:2204
