Ondernemers die lijfrentepremie betalen, kunnen mogelijk een extra belastingvoordeel tegemoet zien. Bij de Hoge Raad ligt nu een zaak waarin een ondernemer bepleit dat hij de betaalde premie voor de inkomstenbelasting én voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) in aftrek kan brengen. De conclusie van advocaat-generaal Peter Wattel is dat het hoogste rechtsorgaan de ondernemer gelijk moet geven. De Hoge Raad hoeft het advies van een advocaat-generaal niet te volgen, maar in de praktijk gebeurt dat meestal wel.
De ondernemer had bij het staken van zijn onderneming € 32.196 stakingswinst gemaakt. Na ondernemingsaftrek en MKB-winstvrijstelling resteerde een belastbare winst ad € 18.305. Vervolgens heeft hij een (stakings)lijfrentepremie van € 18.500 betaald die voor de inkomstenbelasting in aftrek is gebracht. Maar dat bedrag kan niet ook voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) in aftrek worden gebracht, vindt de Belastingdienst. Daar is de ondernemer het niet mee eens. Hij vindt dat er sprake is van dubbele heffing omdat de uitkeringen straks ook meetellen voor het berekenen van de Zvw-bijdrage. En voor werknemers geldt de heffing niet: discriminatie, vond de ondernemer.
Discriminatie
De Hoge Raad moet zich buigen over de vraag of de lijfrentepremie ook in aftrek kan worden gebracht over het inkomen waarover de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw wordt berekend. Zo nee, dan ligt nog de vraag voor of de dubbele heffing die zo ontstaat, niet in strijd is met het Europese verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) op het gebied van eigendomsgrondrecht en discriminatie.
De rechtbank Den Haag heeft eerder geoordeeld dat de premie niet aftrekbaar was en vond dat er geen sprake was van een schending van de EVRM. Het gerechtshof in dezelfde plaats vond echter dat het verdrag wel werd geschonden op het punt van het discriminatieverbod. Zelfstandigen die een oudedagslijfrente opbouwen, worden volgens het hof nadeliger behandeld dan pensioenopbouwers, zonder dat daarvoor een voldoende concrete en gewichtige (doelmatigheids)reden bestaat die dat zou kunnen rechtvaardigen. Maar het hof vond dat het buiten zijn macht lag om daar iets aan te veranderen. Omdat de aanslag voor de ondernemer geen buitensporige last zou zijn, werd zijn beroep alsnog afgewezen.
Cassatie van twee kanten
Dat leidde tot cassatie van zowel de ondernemer als de Belastingdienst. De ondernemer wil dat de dubbele heffing wel degelijk ongedaan wordt gemaakt en de Belastingdienst bepleit dat werknemers en ondernemers niet vergelijkbaar zijn, het hof een verkeerde maatstaf heeft aangelegd en slechts mocht onderzoeken of elke redelijke grond voor het onderscheid ontbrak en een eventueel benodigde rechtvaardiging in het heffingssysteem en de uitvoeringstechnische problemen van identieke behandeling ligt.
Geen relevante verschillen
De advocaat-generaal vindt dat een vergelijking moet worden gemaakt tussen cao-werknemers (met pensioen) en personen die hun niet-AOW-pensioen zelf moeten opbouwen door middel van een lijfrenteverzekering. Tussen die groepen ziet hij geen relevante verschillen op het gebied van de Zvw en de aftrek van pensioenpremies. Hij vindt ook niet dat er door het wijzigen van de dubbele heffing uitvoeringsproblemen ontstaan: “Ze bestaan überhaupt niet in gevallen zoals die van de belanghebbende, aan wie immers hoe dan ook steeds aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zvw moeten worden opgelegd”.
De A-G is het verder met de ondernemer eens dat het oordeel van het gerechtshof innerlijk tegenstrijdig is: als er geen buitensporige last is, is er ook geen schending het EVRM. “Als de belanghebbende wordt gediscrimineerd, zoals het hof heeft aangenomen, kan niet tegelijk het beroep op artikel 14 EVRM worden afgewezen, zoals het hof wel heeft gedaan.”
Opheffen discriminatie geen probleem
Het advies aan de Hoge Raad luidt dan ook dat er geen onoverkomelijke bezwaren zijn om de dubbele heffing af te schaffen. “[De wetgever] heeft onmiskenbaar niet bedoeld discriminerende dubbele bijdrageheffing te veroorzaken, maar zag – naar nu volgens het feitelijke oordeel van het hof blijkt, ten onrechte – onoverkomelijke uitvoeringstechnische bezwaren tegen het ook door hem gewenste vermijden daarvan. Het systeem van de wet houdt mijns inziens in dat dubbele heffing voorkomen wordt door premies voor oudedagsvoorzieningen die later tot Zvw-bijdrageplichtige uitkeringen leiden, buiten het Zvw-bijdrage-inkomen te laten. Hoe de discriminatie moet worden opgeheven, kan mijns inziens dus zonder meer uit de wet, de parlementaire geschiedenis en de boven geciteerde latere uitlatingen van de medewetgever worden afgeleid voor het geval de door hem gevreesde uitvoeringsproblemen die aan de – ook door de wetgever – gewenste gelijke behandeling in de weg zouden staan, niet zouden blijken te bestaan of aftrekweigering die problemen niet zou wegnemen voor gevallen zoals die van de belanghebbende, aan wie hoe dan ook al aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zvw moeten worden opgelegd.”