De in de Gemeentewet vastgelegde kerkenvrijstelling voor de OZB moet strikt worden uitgelegd en kan daarom niet zomaar van toepassing worden verklaard op een spiritueel centrum. Dat spreekt de Rechtbank Rotterdam uit in een zaak waarbij de eigenaar van een spiritueel centrum uit Vlaardingen aanspraak meende te kunnen maken op de vrijstelling.
De regeling geldt voor onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, zowel voor kerkgenootschappen als voor geestelijke genootschappen op levensbeschouwelijke grondslag.
Het geschil draaide om de heffingsmaatstaf voor de OZB-aanslag 2016 en 2017. In het spiritueel centrum werd aan Biodanza, Zen Aikikai, Shiatsu-massage, Tai-chi en spirituele zang gedaan. Daarnaast stonden in 2016 een tweetal concerten op de agenda (Rusty Nail en Klezmerband) en werd in 2017 een musicalproject voor kinderen gestart. De eigenaar voerde aan dat een ruime uitleg van de kerkenvrijstelling dient te worden aangehouden. Een te beperkte uitleg zou in strijd zijn met het discriminatieverbod. Ook zou hij samen met de mensen die de bijeenkomsten bijwonen een genootschap vormen als bedoeld in de betreffende wetstekst.
Openbare eredienst
De rechtbank volgt dat betoog niet. De eigenaar van het spirituele centrum maakte volgens de rechtbank niet aannemelijk dat de activiteiten in het centrum zijn aan te merken als een openbare eredienst of bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard in de zin van de vrijstelling. De rechtbank verwijst daarbij onder anderen naar een arrest van de Hoge Raad (Belastingblad 1992/72 en BNB 1992/47), waarin wordt uitgesproken dat een onroerende zaak in hoofdzaak bestemd is voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard als deze voor tenminste 70% daarvoor wordt gebruikt.
Genootschap
Ook het betoog van de man dat hij en de mensen die de bijeenkomsten bijwonen een genootschap vormen, volgt de rechtbank niet. Een formele structuur ontbreekt, net als een samenstel van principes, regels of tradities met een historische inbedding en herkenbaarheid.
Ruime uitleg?
De wetgever staat juist een beperkte uitleg van vrijstellingen in het kader van de onroerende-zaakbelastingen voor, ziet de rechtbank. Dat blijkt bijvoorbeeld uit p. 25 van de Memorie van toelichting bij de wijziging van de Gemeentewet per 1 januari 1995 met betrekking tot de materiële belastingbepalingen (Kamerstukken II, 1989-1990, 21 591, nr.3), waarin staat:
Het karakter van de onroerend-goedbelastingen – objectieve en zakelijke belastingen die gebaseerd zijn op het profijtbeginsel in ruime zin – brengt met zich dat van de mogelijkheid tot het verlenen van vrijstellingen een zo beperkt mogelijk gebruik moet worden gemaakt en dat deze vrijstellingen zeker niet ruim moeten worden uitgelegd. Het draagvlak van de onroerend-goedbelastingen moet immers zo breed mogelijk zijn.
Uitspraak: ECLI:NL:RBROT:2018:7357