De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de Belastingdienst terecht 15% belasting heeft geheven over een liquidatie-uitkering van een BV aan een België wonende aandeelhouder. Er is geen sprake van discriminatie ten opzichte van vervreemding van aandelen.
Een man die voor 25,5% aandeelhouder is in een Nederlandse BV woont sinds 1992 in België. De BV wordt in 2006 ontbonden. De man krijgt een liquidatie-uitkering van in totaal € 1.379.370. De Belastingdienst beoordeelt dat bedrag als een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang en past een tarief van 15% toe op grond van het belastingverdrag Nederland-België. De man is het daar niet mee eens. Een dividenduitkering in dezelfde situatie is immers niet in Nederland belast, zo redeneert hij. Hij protesteert bij de rechter en het gerechtshof, die hem allebei ongelijk geven. De heffing van inkomstenbelasting door Nederland over de liquidatie-uitkering is niet in strijd met de vrijheid van kapitaalverkeer. Dat oordeelt ook de Hoge Raad in cassatie.
Geen gelijke gevallen
De man betoogt verder dat er sprake is van ongelijke behandeling tussen een Belgische aandeelhouder die van een Nederlandse BV een liquidatie-uitkering ontvangt en een Belgische aanmerkelijkbelanghouder die zijn aandelen vervreemdt. Maar ook dat vindt geen gehoor: ‘Deze gevallen verschillen in zoverre, dat bij een vervreemding de verkochte aandelen – waarin rechten met betrekking tot de reserves van de vennootschap besloten liggen – van het vermogen van de vervreemder overgaan naar het vermogen van een ander, terwijl bij een liquidatie de vennootschap wordt ontbonden en door een liquidatie-uitkering haar reserves aan de aandeelhouders worden uitgekeerd. Dat verschil heeft tot gevolg dat na vervreemding de Nederlandse belastingclaim op de in de aandelen besloten liggende reserves behouden blijft. Deze claim kan worden geëffectueerd doordat dividenduitkeringen door de vennootschap blijven vallen onder artikel 10 van het verdrag. Bij liquidatie van de vennootschap daarentegen vervalt de Nederlandse belastingclaim op de in de aandelen besloten liggende reserves en wordt die claim geldend gemaakt door heffing over de desbetreffende liquidatie-uitkering waarin die reserves zijn begrepen. In een situatie als deze, waarin de aandeelhouder de laatste tien jaren niet inwoner van Nederland is geweest, komt het dus bij een liquidatie-uitkering tot heffing. Dat zou in die situatie niet het geval zijn indien de aandelen in de vennootschap zouden worden verkocht.’ Omdat er geen gelijke gevallen zijn, is er ook geen sprake van discriminatie, aldus de Hoge Raad.
Lees de uitspraak: ECLI:NL:HR:2019:1019