De ironie ten top: een administratiekantoor dat de eigen administratie jarenlang niet bijhoudt. Een ondernemer met een administratiekantoor deed het en werkte zijn administratie achteraf bij tijdens een boekenonderzoek. De fiscus constateerde daarna dat er aansluitverschillen waren en legde navorderingsaanslagen en vergrijpboetes op. De rechtbank Zeeland-West-Brabant matigt enkele vergrijpboetes, onder anderen vanwege termijnoverschrijdingen.
De ondernemer hield jarenlang de administratie van zijn eenmanszaak niet bij. De Belastingdienst stelde in 2016 een boekenonderzoek in bij het administratiekantoor. Tijdens dit boekenonderzoek werkte de ondernemer alsnog de administratie vanaf 2012 bij. Op basis van de achteraf opgemaakte administratie constateerde de fiscus dat over de jaren 2012 tot en met juni 2016 sprake was van aansluitverschillen tussen de volgens de administratie verschuldigde OB en de aangegeven en betaalde OB. De ondernemer diende hiervoor geen suppletieaangiften in. Na overleg tussen de ondernemer en de inspecteur kondigde de laatste aan naheffings- en navorderingsaanslagen te gaan opleggen met vergrijpboetes.
Rechtszaak over hoogte naheffing en boetes
De ondernemer spande een rechtszaak aan, waarin het draaide om de vraag of de (navorderings-)aanslagen IB/PVV en Zvw en de boetes (IB/PVV en OB) naar te hoge bedragen waren opgelegd.
Personeelskosten
De ondernemer wenste personeelskosten in aftrek te brengen op het resultaat van zijn onderneming. Op hem rust dan de bewijslast om die kosten aannemelijk te maken. De fiscus betwistte dat de personeelskosten zijn gemaakt. Gedurende het boekenonderzoek en tijdens het verloop van de bezwaar- en beroepsprocedure is de ondernemer in de gelegenheid gesteld om bewijs van de gestelde kosten te leveren. Dat bewijs heeft hij echter niet verstrekt. De blote stellingen van de ondernemer dat hij de werkzaamheden, gelet op de hoeveelheid daarvan, nimmer alleen heeft kunnen uitvoeren, dat zijn echtgenote en zijn zoon, gelet op hun opleidingen degenen zijn die hem daarmee hebben geholpen en dat de betalingen aan hen in de familiesfeer en contant hebben plaatsgevonden, zijn daartoe onvoldoende. De ondernemer is daarom naar het oordeel van de rechtbank, tegenover de (gemotiveerde) betwisting door de fiscus, niet in zijn bewijslast geslaagd om aannemelijk te maken dat er personeelskosten zijn geweest. De fiscus heeft de kostenaftrek terecht geweigerd.
Boetes
Tussen partijen was niet in geschil dat de boetes terecht zijn opgelegd. Enkel de hoogte van de boetes was in geschil. Gelet op het vergrijp en op de werkzaamheden die de ondernemer in zijn administratiekantoor uitvoert acht de rechtbank een boete van 50% van de grondslag passend en geboden. Na de uitspraken op bezwaar is de boete die is opgelegd bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 hoger dan die 50%. De rechtbank vermindert die boete dan ook tot 50% van de grondslag, dus tot € 1.356. Het beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 wordt om die reden gegrond verklaard.
Verder ziet de rechtbank ambtshalve aanleiding om de boetes te matigen – met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 gaat het dus om een verdere matiging- , omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken in eerste feitelijke instantie. De rechtbank stelt vast dat 14 februari 2017 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn, omdat op dat moment de boetes zijn aangekondigd. De rechtbank doet uitspraak op 25 januari 2022. Sinds de aankondiging van de boetes zijn dan (afgerond) vijf jaren verstreken. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met drie jaren. De vergrijpboetes worden daarom gematigd met 20%