Het Bureau Financieel Toezicht (BFT) had wel degelijk voldoende grond voor het opleggen van een boete aan een Amsterdams accountants- en belastingadvieskantoor in verband met overtredingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) in hoger beroep geoordeeld. De rechtbank vond eerder dat de boete onvoldoende was onderbouwd door de toezichthouder.
Witwasrisico
Anders dan de rechtbank is het College echter van oordeel dat het enkele feit dat het kantoor zicht had op de inkomstenstromen van het zorgbedrijf dat klant was en dat geen reden bestond om te twijfelen aan de legale herkomst van deze gelden, op zichzelf onvoldoende is om daaraan de conclusie te verbinden dat geen sprake kan zijn van overtreding van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder d, artikel 8, eerste lid of artikel 16, eerste lid, van de Wwft. BFT heeft terecht aangevoerd dat er nog steeds voldoende aanwijzingen kunnen zijn dat sprake is van een hoger risico op witwassen en van ongebruikelijke transacties, oordeelt het College. Wel wordt een lagere boete opgelegd dan de toezichthouder aanvankelijk deed, aangezien het BFT een deel van de overtreding niet buiten redelijke twijfel heeft aangetoond.
Accountantskantoor met zorgbureau als klant
De rechtbank Rotterdam had de door het BFT opgelegde boete aan het Amsterdamse accountants- en belastingadvieskantoor teruggedraaid. In januari 2019 kreeg het kantoor een boete van € 6.000,- vanwege verschillende Wwft-overtredingen die zouden zijn begaan. Mediaberichten over een zorgbureau waren aanleiding geweest om onderzoek in te stellen. Uit dat onderzoek bleek volgens het BFT dat het accountantskantoor, dat het zorgbureau als klant had, niet had voldaan aan de monitoringsverplichting en geen verscherpt cliëntenonderzoek had verricht. Ook had het kantoor volgens het BFT in het dossier verzuimd ongebruikelijke transacties te melden aan de Financiële inlichtingen eenheid (FIU).
Overtredingen niet aangetoond
Het accountantskantoor bracht bij de rechtbank naar voren dat het – aan de hand van onder meer de indicatiebesluiten van de zorgcliënten, de door hen getekende werkbriefjes voor de ontvangen zorg en de uitgeschreven en betaalde facturen – concreet zicht had op alle inkomende geldstromen bij het zorgbureau en dat deze volledig zijn verantwoord in de administratie. De conclusie van de rechtbank was dat het BFT de verweten overtredingen van de Wwft niet buiten redelijke twijfel had aangetoond.
Hoger beroep
Het BFT tekende beroep aan tegen die uitspraak. Het College overweegt dat het bij witwassen gaat om het verwerven, voor handen hebben, overdragen, omzetten of gebruik maken van een voorwerp waarvan de betrokkene weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het onmiddellijk of middellijk afkomstig is uit enig misdrijf (zie artikelen 420bis en 420quater van het Wetboek van Strafrecht). Het College stelt voorop dat het enkele feit dat het accountants- en belastingadvieskantoor zicht had op de inkomstenstromen van het zorgbedrijf en geen reden had om te twijfelen aan de legale herkomst van deze gelden, niet uitsluit dat op grond van andere aanwijzingen aanleiding bestaat voor het oordeel dat sprake is van een hoger risico op witwassen. BFT heeft daar terecht op gewezen.
Marges zorgbureau
Het College moet vervolgens met inachtneming hiervan beoordelen of BFT buiten redelijke twijfel heeft aangetoond dat het accountants- en belastingadvieskantoor de in het wijzigingsbesluit genoemde overtredingen heeft begaan. Dat is slechts gedeeltelijk het geval, oordeelt het College. Ten aanzien van het zorgbureau had het accountantskantoor met een vergelijking met door andere zorgbureaus gerealiseerde marges bestreden dat de marges van de klant ongebruikelijk hoog waren. BFT heeft vervolgens dat argument in de besluiten laten varen. In dat licht bezien en zonder nader onderzoek of toelichting, die ontbreken, ziet het College geen reden om thans aan te nemen dat de marges van het zorgbureau (toch) zodanig afwijken van de in de sector gebruikelijke marges dat het accountantskantoor daarin aanleiding had moeten vinden om een hoger risico op witwassen te onderkennen. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat BFT de verweten overtredingen van de Wwft, voor zover het gaat om het zorgbureau, niet buiten redelijke twijfel heeft aangetoond.
Ongebruikelijke transactie
Ten aanzien van de holding boven het zorgbureau ziet het College wel voldoende grond voor een boete. Door na te laten een ongebruikelijk transactie onverwijld te melden, heeft het accountantskantoor niet voldaan aan artikel 16, eerste lid, van de Wwft. In zoverre slaagt het beroep van het BFT. Het College ziet aanleiding om de boete te matigen en acht een boete van € 2.000,- passend en geboden.