De Accountantskamer oordeelde in 2015 dat twee RA’s misleidende bewoordingen gebruikten bij de onderbouwing van de ontslagaanvraag wegens bedrijfseconomische redenen van een administrateur bij een Peugeotdealer. De ontslagen administrateur hoopte met de veroordeling (die ook in hoger beroep standhield) een schadevergoeding los te krijgen van de accountants en hun werkgevers, maar dat valt vies tegen. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch oordeelde onlangs in navolging van de rechtbank dat het causale verband tussen het handelen van de accountants en de gestelde schade als gevolg van het ontslag ontbreekt.
Ontslagaanvraag wegens bedrijfseconomische redenen
De administrateur werkte al sinds 1984 bij (de rechtsvoorganger van) het autobedrijf. Op 19 april 2013 werd voor hem een ontslagaanvraag wegens bedrijfseconomische redenen ingediend bij het UWV door SRM Rechtsbijstand, namens het autobedrijf. De financiële onderbouwing van de economische noodzaak van het ontslag bestond uit een rapportage van een RA. Een andere RA (een accountant in business) was financieel directeur van de Peugeotdealer. Zij begeleidde de ontslagaanvraag en wist van het gebruik van de financiële rapportage van de RA.
Ontslagvergunning verleend
Het UWV verleende de ontslagvergunning per 8 juli 2013, waarna het dienstverband met de administrateur werd opgezegd per 1 september 2013. De administrateur liet het daar niet bij zitten en stapte naar het klachtenbureau van het UWV. Daar werd de klacht gegrond verklaard, omdat er onvoldoende informatie beschikbaar was geweest om tot de genomen beslissing te komen. Het motiveringsgebrek in de ontslagbeschikking werd volgens het UWV daarna alsnog voldoende hersteld door het autobedrijf, waardoor het ontslag in stand bleef.
Veroordeling Accountantskamer
De ontslagen administrateur stapte daarop naar de Accountantskamer, waar hij een klacht indiende tegen de twee RA’s. De tuchtrechter constateerde dat de RA die de financiële onderbouwing van het ontslag had opgesteld geen melding maakte van een al ingezette reorganisatie. Het oordeel daarover was niet mals: ‘Door het verbloemen van deze reorganisatie heeft XXX in zijn […] verklaring toekomstgerichte financiële informatie verschaft die reeds daarom niet juist kon zijn. De bewoordingen “bij ongewijzigd beleid” bij het jaartal 2013 wekken de indruk dat nog op de oude voet zou worden doorgegaan, terwijl het beleid ten tijde van het opstellen van die verklaring al lang gewijzigd was. Onder deze omstandigheden moeten die bewoordingen dan ook als misleidend worden aangemerkt.’ Ook op andere gronden was de in het rapport opgenomen informatie misleidend, oordeelde de Accountantskamer. De RA had in zijn rapportage ‘gedeeltelijk eenzijdige, zijn cliënt welgevallige informatie opgenomen, terwijl hij wist dat die verklaring zou worden gebruikt door het UWV bij de besluitvorming inzake een namens zijn cliënt ingediende ontslagaanvraag.’
Door gebruik te maken van de die misleidende bewoordingen had de RA ‘essentiële informatie aan het UWV onthouden’. De RA die financieel directeur was bij de Peugeotdealer was daarvoor medeverantwoordelijk, oordeelde de Accountantskamer, ook omdat zij contactpersoon voor het UWV was en alle namens de dealer in te dienen stukken van tevoren had ingezien. Beiden liepen daarom tegen een berisping aan die ook in hoger beroep standhield.
Schadevergoeding geëist in civiele zaak
De ontslagen administrateur stapte daarop naar de civiele rechter, waar hij de accountants en hun werkgevers aansprakelijk stelde. De vordering tot schadevergoeding was gebaseerd op de gestelde schending door de RA’s van de op hen als accountants rustende zorgplicht. Hieraan legde de administrateur ten grondslag dat de RA’s het UWV hebben misleid door de ontslagaanvraag te onderbouwen met onjuiste en onvolledige informatie. Het autobedrijf en accountantskantoor werden uit hoofde van hun werkgeverschap ex artikel 6:170 BW aangesproken.
Hoger beroep
De rechtbank wees de vorderingen af omdat het causaal verband tussen de verweten gedragingen van de RA’s en de door de administrateur, als gevolg van het ontslag, gestelde schade zou ontbreken. In hoger beroep komt het hof tot hetzelfde oordeel. In de UWV-procedure is het bestaan van bedrijfseconomische redenen voor het vervallen van de functie van de administrateur aangetoond middels het overleggen van geconsolideerde cijfers die betrekking hebben op het gehele concern en waaruit blijkt dat naast kostenbesparende maatregelen er ook een bedrijfseconomische noodzaak was om het personeelsbestand in te krimpen en het anders organiseren van de werkzaamheden die de administrateur uitvoerde door deze door de directie zelf te laten uitvoeren. Dit leidt, en zo heeft het UWV in haar brief van 5 september 2014 ook aangegeven, tot een bedrijfseconomische noodzaak binnen de vestiging en binnen het concern als geheel om het dienstverband met de administrateur te beëindigen.
Het hof verwerpt dan ook de stelling van de administrateur dat het UWV buiten de kaders heeft geoordeeld en dat zij bij de beoordeling van de aanvraag enkel naar de cijfers van de bedrijfsvestiging mag kijken. De bedrijfseconomische noodzaak kan immers zijn ingegeven door de cijfers binnen het concern die maken dat binnen de onderneming waarvoor de werknemer werkzaam is, maatregelen moeten worden genomen. De stelling van de administrateur dat de vestigingslocatie een in de maatschappij als zelfstandige eenheid optredend organisatorisch verband is, verwerpt het hof als onvoldoende onderbouwd.
Tuchtrechtelijke procedure
Voor zover de administrateur heeft aangevoerd dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat het UWV de ontslagvergunning ook en op dezelfde gronden zou hebben verleend als het op de hoogte was geweest van de uitkomst van de tuchtrechtelijke procedure, is het hof van oordeel dat het aan de administrateur is om te stellen dat het UWV de aanvraag zou hebben afgewezen als het UWV op de hoogte was van het oordeel in de tuchtrechtelijke procedure. Dat de administrateur heeft volstaan met te stellen dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat het UWV de aanvraag zou hebben toegewezen is in het kader van (het betwisten van het ontbreken van) het causaal verband onvoldoende.
Daarnaast geldt dat de administrateur in zijn grief niet heeft onderbouwd of toegelicht waarom het UWV tot een ander oordeel zou zijn gekomen wanneer het op de hoogte zou zijn geweest van de uitkomst van de tuchtrechtelijke procedure en welke informatie daarbij van belang zou zijn geweest of doorslaggevend voor het UWV. Het is om die reden onvoldoende duidelijk op welke door de administrateur aangevoerde gronden de bestreden uitspraak moet worden vernietigd en de administrateur grieft daarmee onvoldoende tegen het causale verband.