Een dga heeft samen met zijn broer twee panden aangekocht die samen een langgevelboerderij vormden. Samen met zijn broer is de dga aandeelhouder van een B.V. die weer aandeelhouder is van een tweede B.V. Hij sluit met zijn broer en de tweede B.V. een realisatieovereenkomst met als doel de herontwikkeling van de percelen als seniorenappartementen.
Appartementsrechten
In een notariële akte van ruiling en van splitsing worden de percelen samengevoegd en opgedeeld in 15 appartementsrechten. Begin 2011 is de realisatie stopgezet en in 2014 wordt de tweede B.V. ontbonden. Op basis van eigendom en afspraken zijn de bouwrechten terug in handen van de dga en zijn broer gekomen. Eind 2015 start de bouw en in 2016 dragen de broers de appartementsrechten over aan de B.V. en worden zes appartementsrechten verkocht.
Aangifte
De dga heeft aangifte IB/PVV 2016 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 37.696. Hij heeft in de aangifte een negatief resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) van € 83.219 in aanmerking genomen, zijnde 50% van de verkoopopbrengst van de appartementsrechten verminderd met 50% van de aankoopkosten van de percelen, na verrekening van de terbeschikkingstellingsvrijstelling.
De inspecteur heeft zijn aangifte gecorrigeerd omdat volgens hem geen sprake is van ROW of, indien wel sprake is van ROW, geen of op een eerder moment dan 2016, een verlies is geleden.
Werkzaamheid
De vraag werpt zich nu op of sprake is van een werkzaamheid in de zin van artikel 3.90 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Volgens dat artikel wordt het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden gedefinieerd als het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren ,verminderd met de terbeschikkingstellingsvrijstelling.
Een voordeel uit een werkzaamheid kan alleen als resultaat uit overige werkzaamheden worden belast, indien er sprake is van het verrichten van arbeid in het economische verkeer, waarbij voordeel wordt beoogd en welk voordeel redelijkerwijs kan worden verwacht. Deze voorwaarden dienen in onderlinge samenhang te worden beoordeeld.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt dat een redelijke verdeling van de bewijslast meebrengt dat de dga met feiten en omstandigheden aannemelijk moet maken de conclusie te rechtvaardigen dat sprake is van een werkzaamheid.
De rechtbank is verder van mening dat de herontwikkeling van het onroerend goed geheel voor rekening en risico van de ontwikkelaar, de tweede B.V. en vervolgens de eerste B.V. heeft plaatsgevonden.
De dga heeft fysiek werkzaamheden verricht in verband met de herontwikkeling van het onroerend goed, maar die werkzaamheden zijn telkens namens de ontwikkelaar verricht. Het is niet aannemelijk gemaakt dat er werkzaamheden zijn geweest die de dga in privé, als eigenaar van het onroerend goed en in die hoedanigheid, heeft verricht. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat niet voldaan is aan het arbeidsvereiste en dat er dus ook geen sprake is van een werkzaamheid in de zin van artikel 3.90 van de Wet IB 2001