Om te kunnen bewijzen dat een deel van de buitenlandse pensioenpremies niet in aftrek zijn gebracht, zal iemand zelf met feiten daartoe moeten komen. Bovendien kunnen de aanknopingspunten die het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland hanteert niet leiden tot verboden discriminatie, zo oordeelt Rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Een belastingplichtige heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij is werkzaam en woonachtig geweest in Duitsland en is later naar Nederland verhuisd. In 2020 is hij woonachtig in Nederland en niet meer werkzaam.
De man heeft naast een Nederlands inkomen uit vroegere dienstbetrekking een ouderdomspensioen uit Duitsland van € 13.458. De definitieve aanslag IB/PVV 2020 is overeenkomstig de ingediende aangifte vastgesteld. De man heeft in bezwaar de inspecteur verzocht de inkomsten die zien op het Duitse ouderdomspensioen te behandelen als “elders belast”.
Kleinepensioenregeling
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend voor het Duitse ouderdomspensioen. Volgens de inspecteur heeft Nederland het exclusieve heffingsrecht over die uitkeringen, omdat het gezamenlijke bedrag van die uitkeringen minder bedraagt dan het in de zogeheten ‘kleinepensioenregeling’ van artikel 17, tweede lid van het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland1 (het Verdrag) genoemde bedrag van € 15.000.
De man is het daar niet mee eens en gaat in beroep. Hij vindt dat het Duitse ouderdomspensioen niet in Nederland mag worden belast omdat artikel 17, tweede lid van het Verdrag strijdig is met de vrijheid van werknemers van artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de EU (hierna: VWEU).
Volgens hem wordt een persoon met een Duits pensioen die naar Nederland is geëmigreerd gediscrimineerd ten opzichte van een persoon met een Duits pensioen die inwoner is gebleven van Duitsland.
Geen verboden discriminatie
De rechtbank verwerpt het betoog van de man en stelt : ‘Aangezien het tot de bevoegdheid van lidstaten behoort om de verdeling van heffingsbevoegdheden vast te stellen, kunnen de aanknopingspunten die het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland hanteert niet leiden tot een verboden discriminatie ‘.
Een andere stelling die de man poneert gaat over het feit dat de pensioenuitkering niet geheel in box 1 in aanmerking kan worden genomen, omdat de betreffende Duitse pensioenpremies niet (geheel) in aftrek zijn gebracht, zodat (een deel van) de uitkering tot het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen moet worden gerekend (box 3).
Bewijslast
De rechtbank is van oordeel dat de bewijslast voor deze stelling bij de man ligt. Die heeft geen stukken overgelegd die de feiten en omstandigheden onderbouwen op basis waarvan kan worden geoordeeld dat zijn stelling juist is.
Daarmee heeft de man, zo oordeelt de rechtbank, geen feiten aannemelijk gemaakt die tot gevolg hebben dat de pensioenuitkering niet geheel in box 1 in aanmerking kan worden genomen.
Zo kan niet anders worden geconcludeerd dat beide stellingen van de man falen en dat het beroep ongegrond is.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, ECLI:NL:RBZWB:2023:5190