Een bv die niet in het bezit is van een aan een werknemer ter beschikking gestelde auto, maar hiervoor een vergoeding betaalt aan de eigenaar, is toch inhoudingsplichtig, oordeelt de rechtbank Noord-Holland.
De activiteiten van een bv (A) bestaan onder andere uit het faciliteren, ontwikkelen en exploiteren van zorgdiensten. De aandelen zijn voor 50% in handen van bv 1 en voor 50% in handen van bv 2. Deze vennootschappen zijn tevens bestuurder van A.
Met ingang van 1 september 2014 is de dga van bv 1 in dienst bij A. Op 14 september 2014 sluiten bv 1 en A een overeenkomst waarin de dga werkzaamheden in een bepaalde functie gaat verrichten voor A.
In het kader van die functie is in de managementovereenkomst vastgelegd dat de dga de beschikking krijgt over een auto, een BMW X5 die door bv 1 is aangeschaft. Voor het gebruik hiervan betaalt A een periodieke vergoeding aan bv 1.
Zowel bv 1 als A past geen bijtelling privégebruik auto toe op het loon van de dga. In een boekenonderzoek in 2019 naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen constateert de inspecteur dat A ten onrechte te weinig loonheffingen heeft berekend en afgedragen.
A krijgt naheffingsaanslagen loonbelasting opgelegd over de periode 2015 tot en met 2018 waartegen zij bezwaar maakt. Rechtbank Noord-Holland krijgt de vraag voorgeschoteld of de bijtelling wegens privégebruik van de auto terecht is geweest.
A stelt zich op het standpunt dat de auto niet door haar aan de dga ter beschikking is gesteld, maar door de persoonlijke holding van de dga, te weten bv 1. Ter motivatie van dit standpunt voert A aan dat bv 1 de auto in januari 2015 heeft aangeschaft en vervolgens op grond van de overeenkomst door middel van een factuur een autobijdrage in rekening heeft gebracht bij A.
Terbeschikkingstelling vergelijkbaar met lease en huur
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de auto door A ter beschikking is gesteld, waarbij sprake is van een situatie vergelijkbaar met lease en huur. Als aanvulling verklaart de inspecteur dat, als de auto niet door A ter beschikking is gesteld, er sprake is van loon van derden dat met medeweten van A is verstrekt.
De rechtbank is van oordeel dat A de auto ter beschikking heeft gesteld aan de dga en terecht als inhoudingsplichtige is aangemerkt. Voor de rechtbank staat het vast dat de dga in dienst was voor A en daar werkzaamheden verrichtte op grond van de eerder genoemde overeenkomst.
Op grond van een artikel in die overeenkomst moet A, ofwel een bedrijfsauto ter beschikking (doen) stellen aan bv 1 ofwel middels een factuur een vergoeding betalen aan bv 1 ten behoeve van een auto voor de dga. Van de laatste situatie is hier sprake: A heeft middels een periodieke factuur een vergoeding aan bv 1 voor de auto betaald.
In tegenstelling tot wat A beweert, zo vervolgt de rechtbank, is het om de auto ter beschikking te kunnen stellen niet noodzakelijk dat A de eigendom heeft van de auto.
Deze situatie is volgens de rechtbank vergelijkbaar met (operational) lease en huur, waarbij bv 1 vergelijkbaar is met een lessor c.q. verhuurder en A vergelijkbaar is met een lessee c.q. huurder.
Verplichting in overeenkomst vergelijkbaar met huur
A en bv 1 zijn immers een overeenkomst aangegaan waarbij bv 1 zich verbindt de auto in gebruik te verstrekken en A zich verbindt tot betaling van een vergoeding. Bij een huurovereenkomst is de verhuurder verplicht de zaak ter beschikking van de huurder te stellen (zie boek 7, artikel 203 van het Burgerlijk Wetboek).
Het artikel in de managementovereenkomst tussen A en bv 1 leidt volgens de rechtbank tot een vergelijkbare verplichting. In wezen heeft bv 1 de auto ter beschikking gesteld aan A, die daarmee de mogelijkheid heeft verkregen om de auto ter beschikking te stellen aan de dga.
Nu A de auto aan haar werknemer de dga ter beschikking heeft gesteld, is A inhoudingsplichtig met betrekking tot het voordeel wegens het privégebruik van de auto, luidt het slotoordeel van de rechtbank.