De waardering van een onroerende zaak moet bij verkoop door een B.V. aan de DGA overeenkomen met de meeste recente door de gemeente bepaalde WOZ-waarde. Is dit niet het geval, dan is er sprake van een verkapte winstuitkering.
Een B.V. was eigenaar van een bedrijfsgebouw dat gebruikt werd als fabriek. Op 22 april 2002 verklaarde de inspecteur zich akkoord met een waarde in het economische verkeer van ruim € 3 miljoen. De B.V. verkocht op 30 december 2005 de fabriek tegen deze waarde aan haar indirecte grootaandeelhouders.
Waardestijging
De Belastingdienst vond dat sprake was van een verkapte winstuitdeling, omdat het vastgoed in de loop van de tijd in waarde was gestegen. Een van de grootaandeelhouders stelde dat geen sprake van een verkapte winstuitdeling kon zijn, omdat zij zich niet bewust was geweest van de bevoordeling. De belastingrechter vond dat de vrouw gezien de marktontwikkelingen in de periode van april 2002 tot 30 december 2005 niet zo maar had mogen aannemen dat de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaken gelijk was gebleven.
Geen bezwaarschrift
Hof Den Haag voegde daar in hoger beroep aan toe dat de vrouw bovendien op de hoogte moest zijn van een waardestijging, omdat de WOZ-waarde per 1 januari 2005 al was vastgesteld op bijna € 5 miljoen. Deze WOZ-beschikking was definitief geworden omdat de B.V. geen bezwaarschrift had ingediend tegen de beschikking. Het hof oordeelde dat de partijen zich bewust moesten zijn geweest van de bevoordeling, zodat een verkapte winstuitdeling had plaatsgevonden. Wel vernietigde het hof de boete die de fiscus de vrouw had opgelegd, omdat haar belastingadviseur en niet zijzelf de aangifte had ingediend. Eventuele opzet of grove schuld van de adviseur viel hier niet aan de grootaandeelhouder toe te rekenen.