Een plaatselijke kerk is naar het oordeel van het Gerechtshof Den Haag te kwalificeren als een loketinstelling die de giften niet heeft ontvangen en aangewend vanuit een eigen doelstelling, maar ten behoeve van de hoofdvestiging van de kerk en haar algemeen nuttige doelstelling. De hoofdvestiging heeft wel een ANBI-status, maar de plaatselijke kerk niet. In geschil was of de plaatselijke kerk recht heeft op de bij de ANBI-status behorende giftenaftrek. Bij de ANBI-status van de hoofvestiging was geen groepsbeschikking afgegeven.
Een vrouw gaf in haar IB-aangifte giften ten behoeve van de hoofdvestiging van de kerk van € 2.185 op. De giften bestonden uit de contante afdracht van zogenoemde tienden bij kerkbezoek. De Inspecteur ging daar echter niet mee akkoord, maar de rechtbank oordeelde vervolgens dat de giften van de vrouw wel degelijk aftrekbaar zijn. De plaatselijke kerk is namelijk slechts een dependance van de kerk die wel over een ANBI-status beschikt.
Loketinstelling
Ook het Gerechtshof stelt de fiscus in hoger beroep niet in het gelijk. De vrouw stelde dat ze de giften aan de hoofdvestiging van de kerk had gedaan. Het Hof stelt bij de beoordeling van die stelling voorop dat er een onderscheid dient te worden gemaakt tussen enerzijds een ANBI en anderzijds loketinstellingen. Waar een ANBI giften inzamelt ter verwezenlijking van haar eigen algemeen nuttige doelstellingen, worden bij loketinstellingen giften onder aanwijzing van de donateur aan een derde begunstigde gedaan. Op het moment dat deze derde de schenking aanvaardt, is sprake van een schenking rechtstreeks aan deze persoon. De bevoordelingsbedoeling van degene die de gift verricht, is bij loketinstellingen niet gericht op die instelling zelf, maar op de derde. De gift wordt door een loketinstelling niet ontvangen en aangewend vanuit een eigen (algemeen nuttige) doelstelling, maar wordt op aanwijzing van de donateur ‘doorgesluisd’. De loketinstelling wordt niet verrijkt met het bedrag van de gift, maar geeft die slechts door op aanwijzing van de donateur (zie de conclusie van A-G IJzerman voor HR 22 april 2016, nr. 14/06262, ECLI:NL:PHR:2015:2256, BNB 2016/146).
Gezien de geleverde bewijsstukken acht het Hof aannemelijk dat de vrouw in 2015 voor een bedrag van € 2.185 aan giften heeft gedaan aan de hoofdvestiging van de kerk. De plaatselijke afdeling is naar het oordeel van het Hof te kwalificeren als een loketinstelling, die de giften niet heeft ontvangen en aangewend vanuit een eigen doelstelling, maar heeft ontvangen en aangewend ten behoeve van de hoofdvestiging en haar algemeen nuttige doelstelling.
Aan dat oordeel doet niet af dat de giften contant zijn ingezameld door de plaatselijke vestiging [E] en dat de op die manier ingezamelde giften niet volledig, maar voor 70% tot 80% door de plaatselijke vestiging zijn afgedragen aan de hoofdvestiging [D]:
‘Belanghebbende heeft immers onvoldoende betwist gesteld dat [E] is opgericht uit praktische overwegingen en heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat [E] onderdeel uitmaakt van de in [D] georganiseerde kerk. Het Hof vindt steun voor laatst vermeld oordeel in de statuten van [E] , waarin onder meer is bepaald dat ten minste vier van de maximaal zeven bestuursleden worden benoemd in overleg met en uit het bestuur van de [D] , in de ambtsedige verklaring van controlemedewerker [F] (zie 2.3) waarin gesproken wordt over het hoofdkantoor in [J] en de vestiging [Z] en in de jaarrekening van [D] over 2015, waarin een vordering is geactiveerd van onder meer district [Z] . De omstandigheid dat [E] een eigen fiscaal nummer heeft, een eigen inschrijving bij de Kamer van Koophandel, eigen bankrekeningen en een eigen administratie en dat [D] tot 2016 geen geconsolideerde jaarrekening heeft gemaakt, maakt voormeld oordeel niet anders.
[…]
Eveneens onvoldoende betwist, heeft belanghebbende gesteld dat [D] de kerk vormt en dat het deel van de giften dat niet wordt afgedragen aan [D] wordt aangewend om de lokale afdeling van de kerk in [Z] draaiende te houden. Uit dit deel worden de kosten van de lokale kerkruimte, het salaris van de pastoor, de kerkelijke activiteiten en de aan de kerkruimte verbonden exploitatiekosten voldaan; kosten die ingeval 100% van de binnen de lokale afdeling gedane giften zouden zijn afgedragen aan [D] door deze zouden zijn vergoed aan de lokale afdeling. Inhouding van een deel van de giften door [E] vindt derhalve plaats ter vermijding van een zogenoemd “kasrondje”.’