Een administratiekantoor uit Rijswijk heeft bij de rechtbank Amsterdam een geldboete van € 14.000,- opgelegd gekregen omdat verschillende ongebruikelijke transacties van een klant niet bij de FIU werden gemeld. Het administratiekantoor betwistte dat het om ongebruikelijke transacties ging, maar volgens de rechter was daar in dit geval wel degelijk sprake van. De klant was betrokken bij transacties die ongebruikelijk waren doordat ze niet pasten in de normale bedrijfsuitoefening. Bovendien was er een onverklaarbare discrepantie tussen geld en goederenstroom, oordeelt de rechtbank.
Onderzoek BFT
Het administratiekantoor had een onderneming als klant die volgens de inschrijving bij de KvK was gericht op handelsbemiddeling in textiel, kleding, schoeisel en lederwaren; organisatieadvies en niet-gespecialiseerde groothandel in consumentenartikelen. Het Bureau Financieel Toezicht (BFT) deed in 2016 onderzoek naar het administratiekantoor, de aanleiding daarvoor was een MMA-melding over de klant. Het BFT deed vervolgens aangifte tegen het administratiekantoor vanwege vermoedelijke overtredingen van de artikelen 3 en 16 van de Wwft.
Facturen verbouwing
In de administratie van de klant waren drie verkoopfacturen uit 2014 en 2015 aangetroffen die betrekking hadden op verbouwingen van woningen. Volgens het OM was daarbij sprake van ongebruikelijke transacties. De werkzaamheden kwamen niet overeen met de destijds geldende beschrijving van de werkzaamheden van het bedrijf in het register van de Kamer van Koophandel. Daarnaast waren er geen inkoopfacturen aangetroffen voor bouwmaterialen en werd geen personeel ingehuurd voor het uitvoeren van de verbouwingswerkzaamheden.
Verdediging
Het verdachte administratiekantoor verzocht om vrijspraak omdat er onvoldoende bewijs zou zijn. Het administratiekantoor stelde zich op het standpunt gesteld dat, op het moment dat men bezig was met de verwerking van de transacties, geen bijzonderheden waren opgemerkt en daarom geen melding was gedaan. Verdachte is geen opsporingsinstantie en had dus niet hoeven uitzoeken of de transacties met witwassen en/of het financieren van terrorisme te maken hadden, werd aangevoerd. Verder zijn volgens het administratiekantoor de voorbeelden van de situaties waarbij gemeld moet worden erg beperkt, waardoor het voor het administratiekantoor erg moeilijk is om ongebruikelijke transacties te herkennen. De betreffende transacties zijn nergens als voorbeeld van een ongebruikelijke transactie genoemd. Daarnaast kan niet worden verwacht dat elke factuur wordt nagelopen. Bovendien voldoen de transacties niet of nauwelijks aan de subjectieve indicatoren. Verdachte had goed contact met de vertegenwoordigers van de klant en er was daarom geen reden om te veronderstellen dat sprake was van ongebruikelijke transacties. Omdat er geen aanleiding bestond om de transacties te melden, kan het ten laste gelegde dan ook niet worden bewezen, vond het administratiekantoor.
Uitspraak: ongebruikelijke transacties
Anders dan het administratiekantoor betoogde zijn de in de leidraad naleving Wwft voor accountants, belastingadviseurs en administratiekantoren beschreven situaties en voorbeelden geenszins uitputtend van karakter, spreekt de rechtbank uit. In de praktijk zullen zich dan ook zeker andere situaties kunnen voordoen, waarin een vermoeden ontstaat dat een transactie te maken zou kunnen hebben met witwassen.
Ten aanzien van de transacties en de verbouwingen van woningen overweegt de rechtbank als volgt. De transacties kwamen op dat moment niet overeen met het doel van de onderneming. De verdachte verklaarde dat zij van haar klanten een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel in bezit had en dus heeft zij deze afwijking kunnen en moeten ontdekken. Daarbij komt dat er voor deze werkzaamheden geen (valide) inkoopfacturen zijn aangetroffen. Deze zijn ook na herhaaldelijk aandringen niet verstrekt. Daarnaast had het de verdachte moeten opvallen dat er betalingen uit een hypotheekdepot werden verricht. Dit had haar extra alert moeten maken. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat de bestuurder van de klant verteld had dat het bedrijf ook verbouwingen verrichtte. De verdachte had volgens de rechtbank echter moeten beseffen dat dit een situatie was die zonder nadere onderbouwing als ongebruikelijk moest worden aangemerkt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het BFT terecht heeft geconstateerd dat de transacties in ieder geval voldoen aan de volgende indicatoren zoals beschreven in de indicatorenlijst bij de leidraad:
D1 – De cliënt is betrokken bij transacties die ongebruikelijk zijn doordat deze niet passen in de normale bedrijfsuitoefening van de cliënten, terwijl daarvoor geen voor de instelling acceptabele verklaring kan worden gegeven;
en
J2 – er is een onverklaarbare discrepantie tussen geld en goederenstroom.
Die combinatie van subjectieve indicatoren en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, vormen naar het oordeel van de rechtbank grond om te veronderstellen dat de transacties verband kunnen houden met witwassen. Verdachte had daarvan melding moeten doen bij de FIU. De rechtbank komt tot dezelfde conclusie ten aanzien van enkele facturen en creditnota’s die betrekking hebben op transacties tussen de klant van het administratiekantoor en twee andere bedrijven.