Een klant die weigert om vragen van de fiscus te beantwoorden over de aftrekposten die zijn op grote schaal frauderende belastingconsulent in zijn IB-aangifte had opgevoerd levert een nieuw feit op dat naheffing rechtvaardigt, heeft de Hoge Raad geoordeeld.
De belastingconsulent had over de jaren 2011 tot en met 2014 aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ingediend voor de klant en daarin onder meer uitgaven voor specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. De fiscus legde de aanslagen IB/PVV op conform de ingediende aangiften.
Uitspraak: ECLI:NL:HR:2020:1180
Weigering
De Belastingdienst deed in 2014 en 2015 onderzoek naar het aangiftegedrag van de belastingconsulent. Naar aanleiding van de uitkomsten daarvan stelde de fiscus vragen aan de klant over de in zijn aangiften opgenomen aftrekposten. Die weigerde daar echter herhaaldelijk op in te gaan.
Gerechtshof
Het Hof achtte het in de daaropvolgende hoger beroepszaak op grond van een verklaring van een medewerker van de Belastingdienst aannemelijk dat het pas geruime tijd na 12 mei 2015 (de dagtekening van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2014) mogelijk is geworden om de belastingplichtige als klant van de belastingconsulent te identificeren, althans om op basis van een onderzoek naar de praktijk van de belastingconsulent (intern) te concluderen dat een onderzoek naar de door de belastingplichtige ingediende aangiften gewenst zou zijn. Naar het oordeel van het Hof heeft het de Inspecteur vrijgestaan om ook na het opleggen van de aanslagen zijn informatiebevoegdheid als bedoeld in artikel 47 AWR jegens de belastingplichtige uit te oefenen.
Het niet beantwoorden van gestelde vragen levert volgens het Hof een nieuw feit op als bedoeld in artikel 16, lid 1, AWR. Anders dan op basis van de ingediende aangiften redelijkerwijs mocht worden verwacht, volgt uit het niet beantwoorden van de – na het opleggen van de aanslagen – gestelde vragen het vermoeden dat de belastingplichtige niet in staat is om de in de aangiften opgenomen aftrekposten te onderbouwen, aldus het Hof.
Hoge Raad
In cassatie bij de Hoge Raad klaagde de belastingplichtige dat het niet beantwoorden van vragen van de fiscus geen nieuw feit kan opleveren. De Hoge Raad denkt daar echter anders over:
De overwegingen van het Hof laten zich aldus verstaan dat daarin tot uitdrukking is gebracht dat het nieuwe feit in de zin van artikel 16 AWR erin is gelegen dat de belastingconsulent van belanghebbende op grote schaal onjuiste aangiften heeft verzorgd, dat dit wellicht ook het geval is bij de aangifte van belanghebbende en dat de Inspecteur bevestiging van dit vermoeden heeft kunnen vinden in het uitblijven van een antwoord op zijn vragen. Aldus verstaan geeft het oordeel van het Hof niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het ook niet onbegrijpelijk. De klacht faalt.