Een werkgever liet een zieke werknemer observeren door een bedrijfsrecherchebureau. De kantonrechter beoordeelt dat als prematuur en ontoelaatbaar, en ziet voldoende reden om een billijke vergoeding van € 55.000,00 bruto toe te wijzen. Dat bedrag sluit volgens de rechtbank aan bij de mate van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.
Wat is de situatie?
Medio februari 2019 geeft de werknemer aan de werkgever aan dat hij graag een dag minder wil gaan werken. Reden daarvoor is gelegen in de fysieke belasting van de werknemer en door hem ervaren toenemende schouderklachten. De werkgever kan instemmen met dit verzoek, maar op initiatief van de werkgever wordt de ingangsdatum van de verkorte arbeidstijd tot driemaal toe uitgesteld. De werkgever voert in dat verband aan dat organisatorische redenen hier aan ten grondslag lagen. De werknemer geeft vervolgens voor de uiteindelijke ingangsdatum van 1 januari 2020 aan dat dat hij helemaal wil stoppen met werken. Met de ziekmelding van november 2019 worden de plannen van de werknemer om de arbeidsovereenkomst met de werkgever te beëindigen doorkruist.
Toenemende gezondheidsklachten
De werknemer verwijt de werkgever dat hij met het vertragen van de ingangsdatum van de verkorte arbeidstijd geen rekening heeft gehouden met diens toenemende gezondheidsklachten. De werkgever stelt in dat verband dat hij eerst op zoek is gegaan naar een vervangende schilder en dat hij daarnaast de werkzaamheden anders georganiseerd moesten worden. Daarbij speelde ook het werken in tweetallen en het vervoer naar de werkplekken een rol.
Adequatere reactie werkgever vereist
De kantonrechter is van oordeel dat de werkgever adequater had kunnen en moeten reageren op het verzoek van de werknemer. De werkgever heeft ter zitting aangevoerd dat er 25 uitvoerenden aan het werk zijn binnen het bedrijf. Bij een dergelijke personeelsomvang moet het mogelijk zijn om flexibeler met de personeelsinzet om te gaan. Het feit dat de collega waarmee de werknemer tot het voorjaar van 2020 werkte niet over een rijbewijs beschikt, mag – gelet op de grootte van de organisatie van de werknemer – geen reden zijn om niet aan het verzoek van de werknemer om op korte termijn minder te mogen werken tegemoet te komen.
Het inschakelen van bedrijfsrecherche
Op enig moment gaat de werkgever in op geruchten van collega’s van de werknemer , dat hij tijdens zijn ziekteperiode en nadat hij aan zijn schouder is geopereerd, thuis aan het werk is. Deze geruchten geven de werkgever aanleiding om de bedrijfsrecherche in te schakelen. Dit bureau voert enige tijd – partijen verschillen van mening over de duur van de periode dat bureau de bedrijfsrecherche is ingeschakeld – observaties nabij de woning van de werknemer uit.
Lichte werkzaamheden in en om huis
De werknemer betwist in de eerste plaats dat er collega’s zijn die bij hem in de buurt wonen of die zijn huis passeren op weg van en naar het werk. Daarnaast weerspreekt de werknemer nadrukkelijk dat hij zich niet heeft gehouden aan voorschriften van behandelend arts en de bedrijfsarts. De werknemer voert in dat verband aan dat hij om zijn zinnen te verzetten op advies van de praktijkondersteuner op therapeutische basis lichte werkzaamheden in en om het huis heeft verricht, daarbij ondersteund door zijn schoonzoon.
Inzet recherchebureau buitenproportioneel
De kantonrechter is van oordeel dat de inzet van een recherchebureau een vergaand middel is dat niet lichtvaardig ingezet mag worden. Uitgangspunt daarbij is dat het doen controleren van een werknemer buiten zijn medeweten door een recherchebureau alleen dan aanvaardbaar is, wanneer sprake is van zeer bijzondere omstandigheden waarbij tegen de werknemer ernstige verdenkingen zijn gerezen ter zake van ernstige overtredingen, die een onderzoek buiten de werknemer om noodzakelijk maken. Daarvan is naar het oordeel van de kantonrechter in casu geen sprake en de kantonrechter acht de inzet van een recherchebureau dan ook volstrekt buitenproportioneel. De inzet van dit middel brengt per definitie een ernstige inbreuk mee op de persoonlijke levenssfeer van de betrokken werknemer.
Grote inbreuk op privacy werknemer
Nadat de geruchten van collega’s – die door de werkgever niet bij naam worden genoemd en voor de werknemer anoniem blijven – de werkgever hebben bereikt gaat hij zonder slag of stoot over tot het inschakelen van de bedrijfsrecherche, daarmee een onevenredig grote inbreuk makend op de privacy van de werknemer .
Psychische klachten verergerd
De brief van 30 september 2020 van de advocaat van de werkgever aan de werknemer – onder meer inhoudende een officiële waarschuwing en de dreiging van een loonstop – komt hard bij de werknemer binnen en veroorzaakt bij hem een grote vertrouwensbreuk. De toen al aanwezige psychische klachten worden in ernstige mate verergerd, hetgeen ook wordt bevestigd door de bedrijfsarts in diens rapportage van 24 oktober 2020.
Ernstig verwijtbaar handelen
De kantonrechter acht het handelen van de werkgever op dit punt onoorbaar. De werkgever had er beter aan gedaan om met de werknemer het gesprek aan te gaan en hem te confronteren met de geruchten van collega’s. Daarnaast had een arbeidsdeskundige kunnen beoordelen of de door de werknemer uitgevoerde werkzaamheden zijn fysieke belastbaarheid zouden overschrijden of schadelijk zouden kunnen zijn voor zijn herstel. Tot slot wijst de kantonrechter erop dat het in eigen tempo klussen in en rond de eigen woning totaal iets anders is dan het 8 uur per dag uitvoeren van productie-schilderwerk. De werkgever had zich dit kunnen en moeten realiseren. De werkgever heeft geen verklaring gegeven waarom hij voor deze specifieke handelwijze heeft gekozen. De kantonrechter acht het handelen van de werkgever – mede gelet op de gevolgen die een en ander voor de werknemer heeft gehad – ernstig verwijtbaar.
Passieve houding t.a.v. mediation-adviezen
Vanaf 24 oktober 2020 is door de bedrijfsarts uitdrukkelijk geadviseerd om mediation te starten. De bedrijfsarts acht van groot belang dat het arbeidsconflict wordt opgelost, nu daarin een belangrijk therapeutisch effect voor de werknemer ligt. In de daaropvolgende adviezen van de bedrijfsarts wordt telkens opnieuw benoemd dat mediation noodzakelijk is voor de verbetering van de medische gesteldheid van de werknemer en wordt geadviseerd zo snel mogelijk te beginnen met mediation. Ondanks dat de bedrijfsarts in zijn adviezen opneemt dat uitstel van de mediation leidt tot een onnodige stagnatie in de re-integratie van de werknemer en tot gevolg heeft dat de medische klachten van de werknemer toenemen, initieert de werkgever geen mediationtraject. Uit de processtukken noch uit het verhandelde ter zitting blijkt dat de werkgever op dit gebied een voortrekkersrol heeft genomen, terwijl dit toch wel van de werkgever als werkgever verwacht had mogen worden. Het verwijt aan het adres van de werknemer dat deze niet voor mediation zou openstaan wordt verder niet onderbouwd en blijkt voor het overige ook nergens uit. Het niet benutten van mediationmogelijkheden heeft het verdere herstel van de werknemer in de weg gestaan, terwijl de bedrijfsarts het belang hiervan meerdere keren heeft benadrukt.
Aandringen op ontslag dan wel werkhervatting
De werknemer stelt zich op het standpunt dat de werkgever herhaaldelijk bij de werknemer heeft aangedrongen om in te stemmen met ontslag. Daarbij werd de werknemer telkens een zeer korte bedenktijd gegund. Ook heeft de werkgever ten onrechte en tegen het advies van de bedrijfsarts in aangedrongen op werkhervatting, zonder daarbij oog te hebben voor de psychische gesteldheid van de werknemer. De werkgever heeft de werknemer daarmee in ernstige mate onder druk gezet. De kantonrechter stelt vast dat daar waar de bedrijfsarts adviseert om gesprekken met betrekking tot re-integratie te laten plaatsvinden op volstrekt neutraal terrein, de werkgever volhardt in het oproepen van de werknemer op kantoor. Ook nu heeft de werkgever weinig oog voor de psychische problematiek van de werknemer.
Pesterijen
De werknemer heeft naast het vorenstaande meerdere punten aangehaald die hij schaart onder de noemer pesterijen.
Zo noemt de werknemer de volgende aspecten:
- hij wordt opgeroepen om passende werkzaamheden te verrichten kort nadat de bedrijfsarts heeft geoordeeld dat daarvoor geen mogelijkheden zijn;
- hij ontvangt geen Kerstpakket;
- hij ontvangt geen verjaardagskaart;
- toegezegde betaling van taxikosten op 19 februari 2020 wordt pas op 28 juli 2022 nagekomen;
- geen condoleance bij overlijden van de schoonmoeder van de werknemer;
- oproep van de werknemer om te komen werken op 4 maart 2020 nadat de werknemer de werkgever in kennis heeft gesteld dat hij eerder van vakantie is moeten terugkeren in verband met het overlijden van zijn schoonmoeder en nadat hij de werkgever heeft bericht dat hij op vakantie een voedselvergiftiging heeft opgelopen.
Ervaren als uiterst pijnlijk
De werknemer heeft voormelde punten als uiterst pijnlijk ervaren. Met name het feit dat de werkgever geheel voorbij gaat aan de omstandigheid dat de werknemer zijn vakantie in Haïti vroegtijdig moet afbreken vanwege het overlijden van zijn schoonmoeder en bovendien tijdens deze vakantie een voedselvergiftiging oploopt. Hoewel de werknemer de werkgever daarvan in kennis stelt, leidt dit niet tot enig medeleven van de kant van de werkgever.
Verdere verwijdering
De werknemer wordt alleen opgeroepen om zich direct na thuiskomst weer te melden bij de werkgever. De door de werknemer aangehaalde punten hebben er mede toe geleid dat het herstel van de werknemer langer heeft geduurd en dat er een verdere verwijdering tussen de werknemer en de werkgever is ontstaan.
Ernstig verwijtbaar
Met de werknemer is de kantonrechter van oordeel dat de werkgever een ernstig verwijt kan worden gemaakt voor wat betreft het ontstaan en het voortduren van de medische klachten van de werknemer die uiteindelijk tot opzegging van de arbeidsovereenkomst hebben geleid. De werkgever heeft onvoldoende actie ondernomen om de voor de werknemer ziekmakende situatie op te lossen. De hiervoor omschreven handelingen van de werkgever in onderlinge samenhang bezien, moeten naar het oordeel van de kantonrechter worden aangemerkt als ernstig verwijtbaar.
Negatieve impact op gezondheid werknemer
In haar beslissing op de ontslagaanvraag van 9 maart 2022 stelt het UWV dat het arbeidsconflict een voortdurende, ongemeen negatieve impact op de gezondheid van de werknemer heeft. Naar het oordeel van de kantonrechter had het initiatief om het arbeidsconflict op te lossen bij de werkgever moeten liggen. Niet gebleken is dat de werkgever daartoe voldoende, adequate initiatieven heeft ontplooid. De werkgever moet daarvan een ernstig verwijt worden gemaakt. De kantonrechter zal het verzoek om toekenning van een billijke vergoeding dan ook toewijzen.
Billijke vergoeding
De werknemer vordert een billijke vergoeding van in totaal € 141.364,64 bruto, bestaande uit, kort gezegd, de inkomensschade (€ 116.364,64) en een immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 25.000,00. Naar het oordeel van de kantonrechter moet het gevorderde bedrag voor loonderving worden bijgesteld naar beneden, omdat uit de feiten blijkt dat de werknemer helemaal niet voornemens was tot aan zijn pensioenleeftijd te blijven werken. Hij had immer al aangegeven dat hij twee dagen minder wilde gaan werken in verband met mantelzorg voor zijn gehandicapte kleindochter. Daarnaast had de werknemer ernstig toenemende schouderklachten die het al niet aannemelijk maken, dat hij tot aan zijn pensioen fulltime zou blijven werken.
Inkomensverlies sterk beperkt
Dat leidt ertoe dat de kantonrechter het becijferde inkomensverlies sterk zal moeten beperken. Daarbij overweegt de kantonrechter tevens dat niet valt uit te sluiten dat de werknemer in de toekomst nog op enigerlei wijze inkomen zal genereren. Dat alles bij elkaar genomen acht de kantonrechter een billijke vergoeding voor inkomensschade van € 30.000 bruto gerechtvaardigd.
Immateriële schade
Daarnaast zal de kantonrechter de billijke vergoeding voor immateriële schade vaststellen op een bedrag van € 25.000. Daarbij rekent de kantonrechter het prematuur inschakelen van een recherchebureau de werkgever in ernstige mate aan. De kantonrechter is van oordeel dat het toe te wijzen totaalbedrag van € 55.000 bruto aansluit bij de mate van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van de werkgever.