Dat blijkt uit een recent gepubliceerde beslissing die de rechter-commissaris in augustus nam. Daarin moest de reikwijdte van het verschoningsrecht van advocaten worden beoordeeld in kwesties waarin een fiscaal geschil ook tot een strafrechtelijke zaak leidt.
Belastingfraude
De verdachte wordt ervan beschuldigd betrokken te zijn bij belastingfraude via twee pensioenfondsen. Namens de fondsen werden tussen 2013 en 2016 verzoeken tot teruggave van dividendbelasting ingediend, maar de Belastingdienst oordeelde dat er geen recht bestond op teruggaaf. Over deze kwestie vond uitgebreide correspondentie plaats tussen de Belastingdienst en de rechtsbijstandverleners van de pensioenfondsen. Aanvankelijk werden de fondsen bijgestaan door een belastingadviseur, later trad advocaat-belastingkundige mr. B.J.G.L. Jaeger op als vertegenwoordiger.
De Belastingdienst legde vervolgens naheffingsaanslagen op, waarmee de fondsen de volgens de fiscus ten onrechte teruggevraagde dividendbelasting moesten terugbetalen. De Belastingdienst, de FIOD en het Openbaar Ministerie (OM) besloten daarna de verdachte strafrechtelijk te vervolgen voor het feitelijk leiding geven aan het indienen van onjuiste teruggaveverzoeken dividendbelasting over de periode 2013 tot en met 2016.
Dossiers naar FIOD
In het kader van dat strafrechtelijke onderzoek verzocht de FIOD de Belastingdienst om overdracht van de volledige dossiers met betrekking tot de dividendbelastingteruggaven. De Belastingdienst gaf hieraan gehoor en droeg de stukken op 1 juli 2022 over. Onder die documenten bevond zich ook correspondentie en gegevensuitwisseling tussen de Belastingdienst enerzijds en mr. Jaeger of een opvolgend advocaat anderzijds.
Verdediging: schending verschoningsrecht
In het voorjaar van 2025 kreeg de verdediging inzage in de gegevens waarop het onderzoeksteam zich baseerde. Daarbij stelde zij vast dat correspondentie tussen (kantoorgenoten van) mr. Jaeger en de Belastingdienst – ondanks het daarop rustende verschoningsrecht – onderdeel was geworden van het opsporingsdossier. De officieren van justitie voerden daarop aan dat het verschoningsrecht in dit geval niet (meer) van toepassing is, omdat de betreffende stukken direct verband houden met de teruggaafverzoeken dividendbelasting over 2013–2016, die ook het onderwerp vormen van het strafrechtelijk onderzoek.
Ter onderbouwing verwezen zij naar een eerdere beslissing van de rechter-commissaris van 4 oktober 2022 (ECLI:RBAMS:2022:6249). De rechter-commissaris maakte echter duidelijk dat uitsluitend hij bevoegd is om te beoordelen of informatie die in beginsel onder een verschoningsrecht valt, toch in een strafzaak mag worden gebruikt. Nu het Openbaar Ministerie en de verdediging hierover van mening verschilden, achtte de rechter-commissaris het noodzakelijk dat de officieren van justitie hierover formeel een vordering zouden indienen. Die vroegen de rechter-commissaris daarop om beantwoording van de vraag of voor de stukken al dan niet een verschoningsrecht bestaat.
Oordeel rechter-commissaris
De rechter-commissaris oordeelde eerst dat de gevorderde bestanden uitsluitend zien op de verzoeken tot teruggave van dividendbelasting door de twee pensioenfondsen over de jaren 2013 tot en met 2016.
In beginsel geldt dat het delen van informatie die onder een verschoningsrecht valt met een derde niet automatisch betekent dat de vertrouwelijkheid ook ten opzichte van andere derden vervalt. In deze zaak ligt dat echter anders, aldus de rechter-commissaris. De betreffende informatie is namelijk verstrekt in het kader van de beoordeling van de juistheid van de ingediende dividendbelastingverzoeken – precies de gedraging waarop de strafrechtelijke verdenking is gericht. Dat maakt deze zaak wezenlijk anders dan de situatie waarover de Hoge Raad oordeelde in zijn arrest van 25 maart 2025 (ECLI:NL:HR:2025:456), waarop de verdediging zich had beroepen.
Bovendien is de informatie verstrekt aan de inspecteur van de Belastingdienst, die op grond van artikel 80, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen mede belast is met de opsporing van fiscale delicten. Gelet op deze bijzondere omstandigheden oordeelde de rechter-commissaris dat de vertrouwelijkheid van de stukken niet alleen is opgeheven binnen de administratiefrechtelijke verhouding met de Belastingdienst, maar ook geldt als prijsgegeven in het kader van het strafrechtelijke vervolg.
De rechter-commissaris bepaalde daarom dat de officieren van justitie en het onderzoeksteam kennis mogen nemen van de betreffende stukken.
