Rabobank wilde een autobedrijf onder voorwaarden nog wel een kans geven als klant nadat de FIOD er was ingevallen. Maar toen bleek dat de duidelijke afspraken over het afstorten van contant geld waren geschonden en het cliëntenonderzoek werd gefrustreerd was het voor de bank klaar en werd de bankrelatie opgezegd. Terecht, oordeelde de rechtbank Amsterdam onlangs in een kort geding dat het bedrijf daarover aanspande. De klant beweerde ‘nauwelijks nog’ contant geld van klanten aan te nemen, maar stortte liefst € 3 miljoen af. Dan dekt ‘nauwelijks nog’ niet echt de lading, vindt de rechter in navolging van Rabobank. Er waren bovendien voldoende andere redenen voor de bank om geen vertrouwen meer te hebben in het bedrijf.
Uitspraak: ECLI:NL:RBAMS:2021:3066
Het autobedrijf bestaat sinds 1972, heeft veertien werknemers in dienst en richt zich op de in- en verkoop en het onderhoud van personen- en lichte bedrijfsauto’s. De auto’s die het bedrijf inkoopt worden door haar giraal betaald. Daarnaast worden ook voormalige leaseauto’s verkocht. Die worden vooral gekocht door buitenlandse partijen, die de auto’s met contant geld betalen. Het bedrijf bankiert al meer dan veertig jaar bij Rabobank.
FIOD-inval
Op 1 juli 2019 deed de FIOD een inval bij het autobedrijf en nog drie andere autobedrijven in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar btw-fraude en de mogelijke betrokkenheid bij witwassen en valsheid in geschrifte bij de export van auto’s. Daar ging een persbericht over uit, waarna Rabobank meteen het gesprek aanging met de klant en in twee e-mails liet weten:
“(…) Tevens hebben wij besproken dat de bank op dit moment niet kan uitsluiten dat haar dienstverlening is gebruikt voor de zaken waar (…) blijkens het persbericht van worden verdacht. De bank wenst dergelijke zaken niet te faciliteren en zal derhalve haar dienstverlening voor uw cliënten voor contant betalingsverkeer of betalingsverkeer ten behoeve van de exportactiviteiten niet langer beschikbaar stellen. Indien blijkt dat haar dienstverlening zonder uitdrukkelijke instemming van de bank desondanks wordt gebruikt voor de exportactiviteiten of contant betalingsverkeer (ook indirect) dan is de bank genoodzaakt haar relatie met klanten te heroverwegen.
(…)
Contant betalingsverkeer ten behoeve van het garagebedrijf (dus niet voor de handel).
De bank is van mening dat, gelet op de ontwikkelingen, de acceptatie van contanten tot een minimum beperkt moet worden. Aangegeven is echter, dat er behoefte is om een beperkte hoeveelheid contanten te accepteren van met name particuliere (oudere) klanten van het garagebedrijf. De bank is bereid de contante betalingen voor het garagebedrijf voor een bedrag tot maximaal EUR 3.000,- per week te verwerken. Indien de specifieke clientèle van uw cliënte aanleiding geeft tot een noodzakelijke verhoging van dit bedrag dan verzoeken wij u ons een gespecificeerde inschatting aan te (laten) leveren (onderbouwd met facturen over een relevante periode) van een passend weekbedrag. Na beoordeling hiervan komen wij daar op terug.
Ten aanzien van contant betalingsverkeer voor de handel is het standpunt van de bank ongewijzigd. De bank zal dit vooralsnog niet faciliteren.
(…)”.
Wwft-verplichtingen Rabobank
Er volgden daarna verschillende wisselingen tussen de advocaten van beide kanten. Het autobedrijf liet Rabobank weten in liquiditeitsnood te verkeren omdat het niet voldoende contant geld kon afstorten. Rabobank liet op haar beurt weten dat het bedrijf in haar ogen niet voldoende maatregelen had genomen om te voldoen aan haar eigen Wwft-verplichtingen en om het risico dat zij wordt betrokken bij btw-fraude en/of witwassen voldoende te beperken. Verder liet Rabobank weten dat het bedrijf een aantal vragen onbeantwoord heeft gelaten en zij daardoor haar cliëntenonderzoek niet kan afronden.
Klantrelatie opgezegd
Uiteindelijk liet Rabobank op 18 maart 2021 weten de bankrelatie vanwege een vertrouwensbreuk en de aanhoudende belemmering van het cliëntenonderzoek op te zeggen per 1 juli 2021. Rabobank heeft de volgende gronden, tezamen en ieder voor zich, aan de opzegging ten grondslag gelegd:
- Het bedrijf heeft zich niet gehouden aan de afspraak met Rabobank over afstorting van contant geld uit het garagebedrijf;
- Het bedrijf heeft Rabobank onjuiste informatie verstrekt;
- Het bedrijf heeft het cliëntenonderzoek van Rabobank belemmerd, onder meer door geen inzage te geven in stukken uit het lopende strafdossier.
Kort geding: afstorten contanten
Het autobedrijf spant daar een kort geding over aan. Over het afstorten van contanten overweegt de rechtbank dat er naar aanleiding van de inval door de FIOD op 16 juli 2019 een bespreking is geweest tussen partijen. In dit gesprek heeft Rabobank aan het autobedrijf onder meer meegedeeld dat het afstorten van contant geld niet langer mogelijk was. Een medewerker van Rabobank heeft dit in een e-mail van die zelfde dag bevestigd en meegedeeld dat hij intern zou overleggen wat de mogelijkheden waren om contant geld voor bijvoorbeeld olie of een servicebeurt toch beperkt af te storten. Vervolgens heeft de medewerker op 22 juli 2019 aan het autobedrijf bericht dat vanwege haar behoefte om een beperkte hoeveelheid contant geld te accepteren van met name particuliere (oudere) klanten van het garagebedrijf, het autobedrijf maximaal € 3.000,- per week aan contant geld mocht afstorten. In deze e-mail heeft de medewerker geschreven dat het accepteren van contant geld door het autobedrijf tot een minimum moet worden beperkt. Gelet op de inhoud van de e-mails van de Rabomedewerker, mede bezien in het licht van de inval van de FIOD, is voldoende aannemelijk dat de bodemrechter deze afspraak zo zal uitleggen dat het contante geld dat zij mocht afstorten uitsluitend afkomstig mocht zijn uit garagewerkzaamheden, zoals bijvoorbeeld servicebeurten en de verkoop van olie en dergelijke en uitdrukkelijk niet uit de verkoop van auto’s, ook niet binnen Nederland.
Rabobank heeft onbetwist aangevoerd dat 80% van door het autobedrijf afgestorte contante gelden afkomstig was uit de verkoop van auto’s. Dit betekent dat het autobedrijf zich niet aan haar afspraak met Rabobank heeft gehouden. Dat het autobedrijf sinds september 2020 geen contant geld meer afstort bij Rabobank doet hier niet aan af. De reden dat het vertrouwen van Rabobank is geschaad is gelegen in het niet nakomen van afspraken door het autobedrijf.
Onjuiste informatie verstrekt
Geoordeeld wordt ook dat de mededeling van het autobedrijf dat zij nauwelijks nog contant geld ontving, niet klopte. Weliswaar is de ontvangst van contant geld door het autobedrijf afgenomen, zoals zij heeft gesteld. Het autobedrijf heeft echter niet betwist dat zij in de door Rabobank genoemde perioden € 1,2 respectievelijk € 1,8 miljoen aan contant geld heeft ontvangen. In de een e-mail van 22 juli 2019 heeft de Rabobmedewerker geschreven dat ‘de acceptatie van contanten tot een minimum beperkt moeten worden’. Tegen die achtergrond zijn € 1,2 respectievelijk € 1,8 miljoen dermate hoge bedragen dat de mededeling ‘nauwelijks nog’ niet de lading dekt, oordeelt de rechtbank.
Belemmering cliëntenonderzoek
Het zwaartepunt van de verwijten van Rabobank jegens het autobedrijf in het kader van het cliëntenonderzoek is gelegen in het feit dat het autobedrijf geen afschrift van het strafdossier (in de zaak over btw-fraude en witwassen) aan Rabobank heeft willen verstrekken. Dit verwijt zal hieronder worden besproken.
De regels over de vorming en de kennisneming van het procesdossier in strafzaken strekken tot bescherming van de procespartijen in het strafgeding, waaronder in de eerste plaats de verdachte. Daarnaast zijn er regels die tot op zekere hoogte aan anderen dan de procespartijen recht geven op inzage in en verstrekking van gegevens uit een strafdossier. Het gaat, voor zover hier van belang, met name om regels die zijn neergelegd in de Wjsg en de Wpg. Deze wetten beogen mede het belang te dienen van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Terecht heeft Rabobank aangevoerd dat de Wjsg en de Wpg van toepassing zijn op de verwerking van gegevens door overheidsinstanties met bevoegdheden op het gebied van het strafrecht. Het autobedrijf is geen verwerker onder de Wjsg of Wpg. Deze wetten verzetten zich niet tegen het verschaffen van stukken uit het strafdossier aan Rabobank. Een verplichting om zonder meer geen informatie uit het strafdossier met derden te delen, is in het recht niet te vinden.
Het komt erop neer dat het het autobedrijf vrijstond om (delen van) het strafdossier ter inzage te geven aan Rabobank. Uit hoofde van haar bankrelatie met Rabobank dient het autobedrijf rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van Rabobank. Dit heeft zij niet gedaan door geen gehoor te geven aan het verzoek van Rabobank om inzage te geven in het strafdossier. Terecht heeft Rabobank gesteld dat zij belang heeft bij inzage in het strafdossier van het autobedrijf om zo haar eigen oordeel te kunnen vormen over de risico’s die voortzetting van de bankrelatie met zich mee zouden brengen. Van Rabobank kan wel worden verlangd dat zij niet op de stoel van de strafrechter gaat zitten en de strafrechtelijke onschuldpresumptie meeweegt in haar onderzoek.
Door geen afschrift te verstrekken van het strafdossier, zo nodig deels geanonimiseerd, heeft het autobedrijf het cliëntenonderzoek van Rabobank belemmerd.
De rechter oordeel verder onder meer nog dat het kwalijk is dat het autobedrijf in een brief aan Rabobank alleen heeft meegedeeld dat zij niet zal worden vervolgd voor witwassen. Door te verzwijgen dat het OM wel van plan is om het bedrijf te vervolgen voor btw-fraude en valsheid in geschrifte heeft het autobedrijf het vertrouwen van Rabobank ernstig geschonden, oordeelt de rechter.
Het voorgaande betekent dat het gebruikmaken door Rabobank van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid niet in strijd is met haar zorgplicht van artikel 2 ABV noch naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, ook niet door het niet ingaan op het verzoek van het autobedrijf aan Rabobank om nader met haar te overleggen. Niet aannemelijk is dat de hiervoor beoordeelde gronden voor de opzegging door overleg anders zouden komen te liggen, oordeelt de rechtbank. Evenmin leiden de overige aangevoerde omstandigheden tot een ander oordeel.