Witwasonderzoek FIOD
Een stel uit het Westland en de broer van de man werden door het Openbaar Ministerie (OM) in 2020 verdacht van het witwassen van zo’n 2,5 miljoen euro. Ze zouden hun luxe levensstijl, inclusief een villa van 850.000 euro, dure auto’s en feestjes, gefinancierd hebben met crimineel geld. Bij een inval vond de politie hennep, kilo’s drugs, 200.000 euro contant geld en luxe goederen, waaronder zeven Rolex-horloges. Vier auto’s, waaronder een Audi en een Range Rover, werden in beslag genomen. Het strafrechtelijk onderzoek richtte zich op de inkomstenbronnen van de broers, waaronder een kapperszaak en een zonnestudio in Den Haag. Naast de drie werden nog twee andere personen gearresteerd.
Administratiekantoor
De twee broers waren met hun zakelijke activiteiten klant bij een administratiekantoor, dat van april 2019 tot en met januari 2021 de financiële administratie en de aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting verzorgde. Het Bureau Financieel Toezicht (BFT), dat toezicht houdt op de naleving van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), kreeg op een bepaald moment een signaal dat sprake zou kunnen zijn van witwassen en/of financieren van terrorisme bij het bedrijf van de broers. Na analyse van dit signaal en de mededeling van de Financiële inlichtingen eenheid (FIU) dat het administratiekantoor daar niet staat geregistreerd als melder van ongebruikelijke transacties, besluit het BFT om een onderzoek bij het administratiekantoor in te stellen naar de naleving van de Wwft. Dat wordt in een brief op 4 december 2020 aangekondigd.
Overtredingen Wwft
Volgens het (definitieve) onderzoeksrapport van 28 maart 2022 voldoet het administratiekantoor in het dossier van het bedrijf van de broers niet aan diverse verplichtingen die uit de wet volgen. Daarbij gaat het om de identificatie- en verificatieplicht van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwft, de bewaarplicht ten aanzien van de identificatie- en verificatiegegevens van artikel 33 van de Wwft, de monitoringsverplichting van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wwft, de verplichting tot verscherpt cliëntenonderzoek van artikel 8 van de Wwft en de meldingsplicht van artikel 16 van de Wwft. Ook overtrad het administratiekantoor volgens het rapport het verbod van artikel 5 van de Wwft tot het aangaan van een zakelijke relatie zonder voorafgaand cliëntenonderzoek in dit dossier.
Boete en aanwijzing
In een brief aan het administratiekantoor laat het BFT op 25 april 2022 weten dat er een aanwijzing zal worden gegeven en een bestuurlijke boete opgelegd. Aanvankelijk wordt een boete van € 18.680,- (3% van de omzet van het administratiekantoor over 2021) opgelegd. Verder wordt onder meer de aanwijzing gegeven om binnen twee weken een in strijd met artikel 16 van de Wwft niet gemelde ongebruikelijke transactie alsnog te melden bij de FIU. Aan de boeteoplegging worden uiteindelijk niet de overtredingen van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, en artikel 33 van de Wwft ten grondslag gelegd. Om die reden en vanwege door het administratiekantoor verstrekte informatie over het eigen vermogen over 2021 en de vastgestelde belastbare winst over 2021 wordt de boete door het BFT verlaagd tot € 12.400,- (2% van de omzet over 2021).
Bodemzaak over boete en aanwijzing BFT
Het administratiekantoor is het hier niet mee eens en spant een zaak aan tegen het besluit van het BFT. Bij de rechter betoogt het kantoor onder meer dat geen sprake is van een overtreding van artikel 5 van de Wwft, het verbod op het aangaan van een zakelijke relatie zonder cliëntenonderzoek. Het administratiekantoor weet wel aannemelijk te maken dat het een van de twee broers voorafgaand aan het aangaan van de zakelijke relatie heeft geïdentificeerd en zijn identiteit heeft geverifieerd. Maar omdat het dat bij de andere broer niet weet aan te tonen is er nog altijd sprak van overtreding van de Wwft-bepaling.
Hetzelfde geldt voor de monitoringsverplichting en het uitvoeren van verscherpt cliëntenonderzoek. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het BFT zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het administratiekantoor in het dossier van de klant, als onderdeel van haar monitoringsverplichting, een hoger risico op witwassen had moeten onderkennen en dus verscherpt cliëntenonderzoek had moeten verrichten. Daarbij is onder meer van belang dat het administratiekantoor waarschijnlijk niet bekend was met de voorwaarden waaronder het bedrijf van de broers de eenmanszaak van een van de twee had overgenomen.
Veel contant geld
Uit de administratie van de vennootschap over 2019 en 2020 blijkt bovendien dat een belangrijk deel van de omzet contant werd behaald. Veel contante omzet vormt volgens het BFT, in samenhang bezien met de overige omstandigheden, een indicatie voor een hoger risico op witwassen. “Met haar standpunt dat onnavolgbaar is dat het BFT meent dat het gebruik van contant geld een indicatie is dat sprake kan zijn van witwassen, gaat [eiseres] eraan voorbij dat het BFT zich op het standpunt stelt dat het gebruik van veel contact geld een indicatie is dat sprake kan zijn van witwassen. Alleen al gelet op de in bijlage III bij de vierde anti-witwasrichtlijn genoemde cliëntgebonden risicofactor “bedrijven waar veel geldverkeer in contanten plaatsvindt”, waar een instelling op grond van het tweede lid van artikel 8 van de Wwft onder meer rekening mee moet houden om vast te stellen of sprake is van een hoger risico op witwassen, onderschrijft de rechtbank dit standpunt van het BFT.”
Vermogenstoename in crypto’s
Ook bij het door de broers persoonlijk opgegeven box 3-vermogen, dat onder meer bestond uit cryptovaluta, hadden alarmbellen moeten gaan rinkelen, oordeelt de rechtbank: “Het opgegeven box 3 vermogen, dat onder meer bestond uit cryptovaluta, blijkt in 2018 aanzienlijk te zijn toegenomen, namelijk van € 166.402 in 2017 tot € 942.780 in 2018. [eiseres] heeft voor deze vermogenstoename van € 776.378 volgens het BFT vertrouwd op de verklaring van haar cliënt, zonder te beschikken over onderbouwende documentatie. Onduidelijk is hoe de cryptovaluta zijn aangeschaft en hoe het box 3 vermogen zo aanzienlijk is gestegen. Dit betreft een Wwft-risico. [eiseres] had bijvoorbeeld koerslijsten en data van aankoop en verkoop van de cryptovaluta of afschriften van stortingen en opnames bij handelsplatformen kunnen opvragen bij de cliënt, aldus het BFT.” Het administratiekantoor heeft volgens de rechter niet onderbouwd dat er onderzoek is gedaan naar de vermogenstoename van de broers en dat het kantoor op grond daarvan heeft kunnen concluderen dat geen sprake was van een hoger risico op witwassen.
FIOD-onderzoek en strafrechtelijk onderzoek
Rond de FIOD-inval bij de broers in 2020 werd de administratie van henzelf en van hun bedrijf in beslag genomen. Het administratiekantoor stelt te hebben meegewerkt aan het FIOD-onderzoek, maar verder geen handelingen te hebben verricht naar aanleiding van de publiciteit in de media over de cliënt. Volgens het BFT had het administratiekantoor uiterlijk ten tijde van de inbeslagname van de administratie door de FIOD, maar mogelijk al veel eerder, verscherpt cliëntenonderzoek moeten verrichten. De rechtbank is het ook daar mee eens. Het administratiekantoor heeft de stelling, dat het wegens de aanhouding van de broers voor haar feitelijk onmogelijk was om verscherpt cliëntenonderzoek te verrichten toen zij bekend raakte met het FIOD-onderzoek en het strafrechtelijk onderzoek, niet aannemelijk gemaakt.
Meldingsplicht ongebruikelijke transactie
Het administratiekantoor betoogde in de bodemzaak verder onder meer nog dat er in het dossier van het bedrijf van de broers geen sprake was van een ongebruikelijke transactie en dus ook niet van een overtreding van artikel 16, eerste lid, van de Wwft. Wat het administratiekantoor in dit verband heeft aangevoerd, wordt door de rechtbank met de volgende overweging besproken en verworpen.
“Nog daargelaten dat [eiseres] niet heeft onderbouwd dat zij onderzoek naar deze omzet heeft gedaan toen deze door [de vennootschap] werd opgegeven, heeft [eiseres] met haar in bezwaar overgelegde berekeningen en de daarbij gegeven toelichting onvoldoende gemotiveerd betwist dat de opgave van deze contante omzet aanleiding gaf om een verhoogd risico op witwassen aan te nemen. De stelling van [eiseres] dat deze contante omzet (€ 31.721), rekening houdend met de contante uitgaven die in 2019 zijn geboekt (€ 5.762,22) en gezien de contante omzet van de kassa in de zonnestudio in 2019 (€ 64.246,66), in lijn is met het totaal aan contante stortingen in 2019 op de zakelijke rekening van [de vennootschap] (€ 92.095), leidt – indien al juist – niet tot een andere conclusie. Deze stelling laat immers onverlet dat wegens het ontbreken van een kasadministratie van de kassa in de kappersruimte niet inzichtelijk is hoe en op welke dagen de contante omzet van € 31.721 is behaald, dat niet duidelijk is waarom geen kasadministratie is bijgehouden en dat niet duidelijk is waarom de gestelde contante omzet maar pas na afloop van het boekjaar is opgegeven. Daarbij komt nog dat [eiseres], gezien het door haar in bezwaar overgelegde overzicht daarvan, van [de vennootschap] kennelijk wel gegevens heeft ontvangen over de bedragen die iedere dag contant en per pin zijn betaald bij de kassa van de zonnestudio. Onder deze omstandigheden was er voor [eiseres] voldoende reden om te veronderstellen dat de contante omzet van € 31.721 mogelijk is opgegeven om het totaal van de in 2019 gedane contante stortingen op de zakelijke rekening van [de vennootschap] kloppend te maken, ofwel om contante stortingen van gelden op deze rekening die niet afkomstig waren uit de activiteiten van [de vennootschap] wit te wassen.”
Hoogte van de boete
Het betoog van het administratiekantoor dat de boete moet worden gematigd slaagt evenmin: “Op grond van artikel 31 van de Wwft en artikel 13, eerste lid, van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector (Bbbfs) zijn overtredingen van de artikelen 3, 5, 8 en 16 van de Wwft ieder afzonderlijk beboetbaar volgens de derde categorie, waarvoor in het geval van instellingen zoals [eiseres] een basisbedrag van € 2.000.000 geldt, dat op grond van de artikelen 2 en 4 van het Bbbfs kan worden verlaagd of verhoogd. Hoewel de wijze van vaststelling van de hoogte van de boete door het BFT aan duidelijkheid te wensen overlaat, heeft het BFT voor alle overtredingen tezamen volstaan met een boete van € 12.400. Mede gezien de aard en ernst van de geconstateerde overtredingen en de mate waarin deze aan [eiseres] kunnen worden verweten, kan naar het oordeel van de rechtbank van deze boete allerminst worden gezegd dat zij onevenredig hoog (en om die reden niet passend en geboden) is. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat [eiseres] niet heeft onderbouwd dat een boete van deze hoogte niet door haar kan worden gedragen.”
Het beroep van het administratiekantoor is dan ook in alle onderdelen ongegrond.