De Belastingdienst heeft de dga van een autobedrijf terecht navorderingsaanslagen IB/PVV en vergrijpboetes opgelegd omdat hij over de jaren 2013 en 2014 geen privégebruik auto had opgenomen in zijn aangiften, heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld. Zijn BV was de economische en juridische eigenaar en dus is de auto met een cataloguswaarde van bijna € 200.000 aan de dga ter beschikking gesteld.
Audi A8
De dga is indirect aandeelhouder van een Nederlands bedrijf dat zich bezighoudt met de aan- en verkoop van luxe, exclusieve investment- en sportscars. In 2013 en 2014 woonde hij in Duitsland. Op 1 oktober 2013 wordt een Audi A8 (catalogusprijs € 199.541) intracommunautair geleverd aan het autobedrijf. Op 7 oktober 2013 wordt het (Duitse) kenteken van de auto op naam van de dga gezet, omdat de potentiële koper in Nederland was afgehaakt. De auto staat vanaf die datum tot en met 31 december 2014 aan de ondernemer ter beschikking. Op 16 mei 2016 is de auto verkocht.
Boekenonderzoek
Op 20 februari 2017 kondigt de Belastingdienst een boekenonderzoek aan naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting over het jaar 2012 tot en met 2014 en omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014. Omdat de dga de Audi A8 van 7-10-2013 tot en met 31-12-2014 ter beschikking heeft gehad stelt de fiscus zich op het standpunt dat het autokostenforfait van toepassing is. De berekening van de correctie inkomstenbelasting inzake bijtelling privégebruik auto over 2013 is € 199.541 * 25% * 3/12 = € 12.471. Over 2014: Audi A8, € 199.541 * 25% = € 49.885.
Dga spant rechtszaak aan
De dga gaat daar niet mee akkoord en brengt de zaak voor de rechter. De rechtbank Gelderland oordeelt dat zijn beroep tegen de aanslag IB/PVV 2014 ongegrond is, maar tegen die van 2013 gegrond. De navorderingsaanslag en boete over dat jaar worden daarom verminderd. De dga tekent daartegen hoger beroep aan.
Hoger beroep
Bij het hof is in geschil of terecht een bijtelling voor het privégebruik van de auto heeft plaatsgevonden. De dga voert daartoe aan dat hij in ieder geval de economische eigendom van de auto bezat, zodat geen sprake kan zijn van terbeschikkingstelling van de auto. Met betrekking tot de boete voert hij aan dat zijn standpunt minstens pleitbaar was, zodat de boete ook om die reden dient te vervallen.
Oordeel gerechtshof
Het hof buigt zich eerst over de juridische eigendom. Tussen partijen is niet in geschil dat het autobedrijf beschikkingsbevoegd was met betrekking tot de auto en dat de feitelijke terbeschikkingstelling vanaf 7 oktober 2013 als een levering zou kunnen worden aangemerkt. Partijen zijn verdeeld omtrent de vraag of hieraan de titel van koop (artikel 7:1 BW) ten grondslag heeft gelegen.
Het hof acht dit niet aannemelijk. De auto heeft een cataloguswaarde van bijna € 200.000 en werd zes dagen eerder in een transactie tussen derden verkocht voor € 63.547,60, te vermeerderen met een bedrag van € 3.879 voor de velgen. Het hof gaat ervan uit dat dit een reële benadering is van de waarde van de auto op 7 oktober 2013. De dga heeft niet gesteld dat omtrent de koop ook maar iets is afgesproken, ook geen koopprijs. Gelet op de substantiële waarde van de auto, acht het hof dit niet aannemelijk. Niettegenstaande het feit dat een koop mondeling kan worden overeengekomen, is ook niets omtrent de koop op papier vastgelegd. De koop is op geen enkele wijze geadministreerd bij het autobedrijf of de dga. Het autobedrijf is ook een substantieel deel van de kosten en lasten blijven dragen in deze periode en de auto is gedurende deze periode ook gerekend tot de handelsvoorraad van het bedrijf. Ten slotte is ook de dga er tot en met de beroepsfase vanuit gegaan dat de juridische eigendom gedurende de gehele periode bij het autobedrijf is blijven rusten.
Economische eigendom
Over de economische eigendom concludeert het Hof dat de auto door het autobedrijf aan de dga ter beschikking is gesteld. Dat volgt uit het feit dat het autobedrijf in de periode van 7 oktober 2013 tot en met 31 december 2014 in ieder geval het risico van waardeverandering van de auto door afschrijving daarop is blijven dragen. Ook heeft het autobedrijf in deze periode, buiten de herstelkosten van schade en enkele doorbelaste kosten, de kosten van onderhoud voor de auto betaald. Dat betekent dat niet (nagenoeg) het gehele risico van waardeverandering de dga aanging en betekent dat hij niet de economische eigendom van de auto bezat. De omstandigheid dat de dga achteraf, en nadat het boekenonderzoek reeds een aanvang had genomen, het autobedrijf in rekening-courant heeft gecompenseerd voor de daadwerkelijk opgekomen waardevermindering, is onvoldoende voor het oordeel dat met terugwerkende kracht enige waardeverandering van de auto slechts de dga aanging.
Vergrijpboete
Het hof acht het aannemelijk dat de dga, die werkzaam is in de autobranche, bekend is met de regels omtrent een bijtelling bij het loon in verband met een door de werkgever ter beschikking gestelde auto die tevens privé wordt gebruikt. De dga heeft aangevoerd dat hij bewust geen privégebruik auto heeft aangegeven. Naar het oordeel van het hof heeft de dga, door dit te doen zonder te onderzoeken of aannemelijk was of hij de juridische of economische eigendom van de auto had, bewust de aanmerkelijke kans genomen dat daardoor te weinig belasting zou worden geheven. Het hof betrekt bij dit oordeel dat de dga op 29 april 2015 de aangifte IB/PVV 2013 heeft ingediend, terwijl de doorbelasting van door het autobedrijf gedragen kosten aan de dga – waarop de stelling dat de economische eigendom niet bij het autobedrijf maar bij de dga lag deels was gebaseerd – eerst heeft plaatsgevonden op 8 juni 2017, derhalve na de aankondiging van het boekenonderzoek op 20 februari 2017. Naar het oordeel van het hof is gelet daarop geen sprake van een pleitbaar standpunt en is de boete, zoals verminderd door de rechtbank, passend en geboden
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.