Het Bureau Financieel Toezicht (BFT) heeft in 2020 terecht een boete van €10.000 opgelegd aan een administratiekantoor vanwege diverse overtredingen van de Wwft, oordeelde het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) onlangs.
In hoger beroep draaide het alleen nog om het niet melden van ongebruikelijke transacties bij een zorgonderneming. De rechtbank Rotterdam sprak vorig jaar uit dat het kantoor daarnaast ook niet voldeed aan de monitoringsverplichting en geen verscherpt cliëntenonderzoek uitvoerde. Daartegen werd geen hoger beroep aangetekend.
Het kantoor dat de zaak had aangespannen tegen toezichthouder BFT is een vennootschap onder firma. De activiteiten bestaan uit het verzorgen van financiële administraties, het opstellen van jaarrekeningen, het verzorgen van belastingaangiften en het verlenen van financieel en fiscaal advies.
Sinds 2015 werden werkzaamheden uitgevoerd voor een stichting, een door het persoonsgebonden budget (PGB) gefinancierde instelling. Op 8 juli 2019 startte het BFT een onderzoek naar de naleving van de Wwft door het administratiekantoor. Daarbij werden onder meer de dossiers onderzocht van de zorgstichting. Daar was flink wat mis mee, constateerde het BFT. Het administratiekantoor kreeg de boete opgelegd en spande daarover een rechtszaak aan tegen de toezichthouder.
Hoger beroep
In hoger beroep stelde het administratiekantoor dat enkele als ongebruikelijk bestempelde transacties helemaal niet ongebruikelijk zijn. Van één transactie – een lening van een zorgbedrijf aan een Duitse autodealer – betoogde het kantoor dat er niet eerder dan in maart 2020 melding kon worden gedaan, omdat de administratie van het zorgbedrijf voor die tijd in beslag was genomen door het Openbaar Ministerie in verband met een fiscaal (strafrechtelijk) onderzoek.
Het CBb is het daar echter niet mee eens en geeft het BFT en de rechtbank gelijk. Over de lening stelde de rechtbank vast dat de boekhouder bij het verwerken van de financiële administratie en het opstellen van de jaarrekeningen over 2016 en 2017 heeft geconstateerd dat er geen leningsovereenkomst van de lening aan de Duitse GmbH was en hier toen om heeft gevraagd. Die werd echter nooit ontvangen. Ook was toen duidelijk dat er geen rentebetalingen en aflossingen plaatsvonden. Het kantoor had op dat moment, of in ieder geval op 8 november 2018, toen de auditfiles en jaarverslagen over 2015, 2016 en 2017 werden gepresenteerd, de transactie als ongebruikelijk bij de FIU moeten melden.
Het CBb constateert dat het zorgbedrijf op 12 januari 2016 € 35.355,- heeft overgemaakt naar een Duitse GmbH. Dat bedrag is door de zorginstelling als lening geboekt zonder dat het doel van de lening én de relatie tussen de zorginstelling en de Duitse autodealer zijn vermeld. Er waren tot en met 2017 nooit rentebetalingen of aflossingen. “Dat een PGB-gefinancierde Nederlandse zorgonderneming een dergelijke geldlening verstrekt aan een Duitse autodealer, roept bovendien ook vragen op. Zonder afdoende uitleg – die hier ontbreekt – had [naam 1] deze transactie als ongebruikelijk moeten aanmerken. Bij het opstellen van de jaarrekeningen 2015-2017 op 8 november 2018 had [naam 1] kennis van (het verloop van) deze lening.” Het college kan zich dan ook vinden in het oordeel van de rechtbank.
Ingekochte dagbesteding
Het administratiekantoor betwistte verder onder meer dat bij een andere zorginstelling ingekochte dagbesteding door het zorgbedrijf een ongebruikelijke transactie vormde: “De vennoot van [naam 1] heeft de bedrijfslocatie bezocht en daar zelf geconstateerd dat [naam 5] exclusief ruimte en gelegenheid bood aan [naam 3] voor dagbesteding. In welke mate de cliënten van [naam 3] van de gereserveerde dagdelen gebruik maakten, was niet meetbaar. De doorberekening van de kosten is achteraf in goed overleg met de Belastingdienst geconcretiseerd, zodat [naam 1] kon en mocht menen dat er geen sprake was van een ongebruikelijke transactie.”
Het college vindt dat niets in wat het administratiekantoor aanvoert afdoet aan het oordeel dat het de transacties met betrekking ‘omzet dagbesteding’ als ongebruikelijk had moeten aanmerken: “Zij had bij het opmaken van de jaarrekeningen zelf al geconstateerd dat er geen doorbelasting van de dagbesteding plaatsvond. [naam 5] heeft verder voor de geleverde dagbesteding geen facturen opgesteld en de achteraf opgestelde kostenberekening van € 117.000,– per jaar (voor ieder jaar) bevat geen specificaties over de geleverde zorg. Dat bedrag is in de jaarrekeningen verwerkt als schuld van [naam 3] aan [naam 5] , wat niet gebruikelijk is. Dat na overleg met de Belastingdienst op deze wijze achteraf een fiscale verantwoording is opgesteld, ontneemt aan de transacties niet het ongebruikelijke karakter en doet niet af aan de eigen verantwoordelijkheid die op grond van de Wwft op [naam 1] rust om deze ongebruikelijke transacties bij FIU te melden. Dat [naam 1] zich ervan heeft vergewist dat dagbesteding feitelijk plaatsvond en dat het precieze gebruik ervan niet meetbaar was, ontneemt evenmin het ongebruikelijke karakter aan die transacties.”
Geen matiging boete
Ook enkele andere transacties waren wel degelijk ongebruikelijk, oordeelt het college. Zo bevatte de financiële administratie van het zorgbedrijf ‘een ongebruikelijke vermenging van zakelijke en privé-transacties.’ Het hoger beroep is dan ook ongegrond. Het administratiekantoor voerde nog aan reden te zien voor matiging van de boete, omdat het (in samenspraak met de Belastingdienst) de administratie van het zorgbedrijf op orde heeft gekregen. Anders dan het administratiekantoor ziet het college daarin geen reden voor matiging van de boete. De opgelegde boete van € 10.000,- is passend en geboden, luidt het oordeel.
College van Beroep voor het bedrijfsleven, ECLI:NL:CBB:2023:583