Toch nieuwe vragen over deelnemingsvrijstelling
De relevantie van een specialisme deelnemingsvrijstelling lijkt sterk afgenomen. Maar recente ontwikkelingen creëren nieuwe vragen zonder heldere antwoorden.
Deelnemingsvrijstelling voor schadevergoedingen?
Ten eerste gaat het daarbij om een uitspraak dat een schadevergoeding na een arbitrage over de uitleg van een aandeelhoudersovereenkomst niet onder de deelnemingsvrijstelling viel, omdat in dat geval er blijkbaar onvoldoende verband was tussen het aandeelhouderschap en de ontvangen vergoeding. Mij heeft die uitspraak verbaasd. Ik vond het zonneklaar dat de ontvangen vergoeding zijn oorzaak vond in het aandeelhouderschap. Rechtbank, Hof en Hoge Raad zagen het anders. De uitdaging is om met dit laatste arrest en eerdere uitspraken een nieuw kader te maken om te beoordelen of een voordeel uit aandeelhouderschap komt of uit iets anders.
Deelnemingsvrijstelling voor afkoopsommen, optiepremies en andere indirecte opbrengsten?
Ten tweede, onlangs oordeelde Rechtbank Noord-Holland dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is op ongedekt geschreven callopties (als callopties worden geschreven op aandelen en deze aandelen bij de optieschrijver niet behoren tot een deelneming als bedoeld in art. 13 Wet VPB 1969).
Ten derde, de invoering van artikel 13 lid 17 Wet VPB. Deze ‘anti-misbruik-van-hybride-instrumenten’ bepaling lijkt simpel en dient het voorkomen van mismatches. Maar de bepaling is te ruim geformuleerd. Ook hier ontstaat onduidelijkheid welke opbrengsten nu wel of niet onder de deelnemingsvrijstelling vallen. Ik denk daarbij aan afkoopsommen, optiepremies en andere indirecte opbrengsten die van de deelneming afkomstig zijn.
Conclusie
Ik verwacht dat daardoor de deelnemingsvrijstelling, na een langdurig bestand, opnieuw een gevechtsfront kan worden tussen belastingplichtigen en belastingdienst. Nieuwe discussies, nieuwe noodzaak om die op te lossen. Via zekerheid vooraf of een procedure achteraf.