In deze bijdrage wordt de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 november 2019 behandeld. Centraal staat de vernietiging van de vergrijpboetes.
De casus Gerechtshof 19 november 2019
Belanghebbende is via een stichting 50% aandeelhouder van een B.V.. De activiteiten van de B.V. bestaan volgens de omschrijving in het Handelsregister uit de handel in bestrating en bouwmaterialen en aanverwante artikelen en de verhuur van diverse gereedschappen en machines en het adviseren en begeleiden van (nieuw)bouwprojecten. Belanghebbende heeft in zijn IB-aangiften over 2014 en 2015 echter alleen een uitkering aangegeven en geen loon. Bij belanghebbende wordt door de Inspecteur daarom een boekenonderzoek ingesteld. De Inspecteur constateert dat belanghebbende in 2014 € 6.150 en in 2015 € 94.870 aan contanten heeft opgenomen van de bankrekening van de B.V.. Voorts constateert de Inspecteur dat de B.V. ook privéuitgaven (ziektekostenverzekering en bankkosten) van X heeft betaald. Aan belanghebbende worden in vervolg hierop navorderingsaanslagen IB/PVV 2014 en 2015 met vergrijpboetes opgelegd. De Inspecteur stelt zich enerzijds op het standpunt dat bij belanghebbende ten onrechte geen gebruikelijk loon in aanmerking is genomen en anderzijds dat in 2015 sprake is van een uitdeling (verschil tussen bankopnames en gebruikelijk loon).
Oordeel Gerechtshof: vernietiging boetes
Het Gerechtshof oordeelt dat het gebruikelijk loon voor belanghebbende moet worden vastgesteld op € 6.150 (2014) en € 44.000 (2015). Het Gerechtshof acht, op grond van de geloofwaardige verklaring van belanghebbende ter zitting, niet aannemelijk dat sprake is van een uitdeling. Tot slot vernietigt het Gerechtshof de vergrijpboetes omdat de Inspecteur geenszins het bewijs heeft geleverd dat aan de zijde van belanghebbende sprake was van (voorwaardelijke) opzet.
Bewijslastverdeling bij boete wegens (voorwaardelijke) opzet
Een boete kan worden opgelegd indien aan de belastingplichtige (voorwaardelijke) opzet kan worden verweten (in casu is grove schuld door de Inspecteur niet gesteld). Het is de inspecteur die (voorwaardelijke) opzet dient te stellen en te bewijzen. In de praktijk wordt dit nog weleens vergeten, zowel door belastingplichtigen maar ook door de Inspecteur.
Nalatigheid Inspecteur
Nota bene de Inspecteur die stelt dat aan de zijde van belanghebbende sprake is geweest van nalatigheid, krijgt van het Gerechtshof het oordeel dat juist hij nalatigheid is geweest. Mijns inziens een terecht oordeel, omdat enkel met het poneren van stellingen (voorwaardelijke) opzet niet kan worden bewezen. Ter zitting heeft de Inspecteur nog getracht een onderbouwing te geven, maar ook daar bleef het bij een enkele uitlating.
Strategie voor de praktijk
Het oordeel van het Gerechtshof bewijst maar weer eens dat slechts door het volgen van de regels van de bewijslastverdeling al tot vernietiging van de boete kan worden gekomen. De belastingplichtige hoeft dan geen enkel inhoudelijk argument aan te voeren, waarom geen sprake zou zijn van (voorwaardelijke) opzet.
Zeker indien een vergrijpboete is opgelegd bestaat de behoefte om inhoudelijk op de kwestie in te gaan en de onschuld aan te tonen. Echter zolang de Inspecteur geen bewijs heeft geleverd, kan worden volstaan met de stelling dat de Inspecteur geen bewijs voor (voorwaardelijke) opzet heeft geleverd. Door inhoudelijk op de kwestie in te gaan, loopt u het risico dat juist die vrijwillig afgegeven verklaring tegen u wordt gebruikt ter onderbouwing van de boete. Daar bent u / is uw cliënt niet bij gebaat.
Heeft u vragen over dit artikel of wilt u of uw cliënt ageren tegen een boete, neem dan gerust contact met mij op.
In samenspraak met mr. M. van Leeuwen van FT Advocaten tot stand gekomen