Boekenonderzoek en brutomarge
In het kader van een boekenonderzoek wordt de administratie beoordeeld op hoofdpunten en ook aan de hand van de opgeleverde (bron)administratie / auditfile om vast te stellen of de aangifte stellig en zonder voorbehoud is gedaan. De vereiste aangifte is niet gedaan als belastingplichtige zowel absoluut als relatief gezien een aanzienlijk te lage aangifte doet.
Uit de jurisprudentie komt naar voren dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de bewijslast wegens het niet doen van de vereiste aangifte alleen maar kan worden omgekeerd als:
· de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting; en
· dit bedrag in absolute zin aanzienlijk is.
Hierbij geldt dat gebreken in de aangifte alleen in aanmerking worden genomen als de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven.
Bij de beoordeling of aan deze maatstaven is voldaan, dienen alle feiten en omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen (vergelijk HR 17 augustus 2018, 17/04145, ECLI:NL:HR:2018:1358).
Omkering van de bewijslast
De bewijslast kan niet worden omgekeerd wegens het niet-verstrekken van inlichtingen ten aanzien van een post waarvoor de bewijslast toch al op de belasting- of inhoudingsplichtige rust. Bij administraties geldt dat niet elk gebrek leidt tot omkering van de bewijslast. Meestal biedt de wel aanwezige administratie nog een basis om het inkomen en of winst te bepalen, al dan niet gecorrigeerd, gezien de eventuele gebreken.
Pas als er sprake is van dusdanige gebreken dat de administratie geen deugdelijke basis meer vormt voor de winstbepaling, kan de administratie geheel of gedeeltelijk worden verworpen, waarna de inspecteur een theoretische winstberekening maakt. Wordt de administratie verworpen, dan zal de inspecteur meestal ook stellen dat de vereiste aangifte niet is gedaan.
Verwerping van de administratie komt in de regel pas aan bod bij een combinatie van:
· (ernstige) gebreken in de administratie;
· een onaannemelijk en onverklaarbare lage brutowinstmarge; en
· een (te) laag netto privé-inkomen (op basis van de vermogensvergelijking).
De gebreken in de administratie moeten substantieel zijn om tot verwerping te komen; het ontbreken van één factuur is onvoldoende. Het moet bijvoorbeeld gaan om gebreken die de samenhang in de administratie dusdanig geweld aandoen dat deze geen deugdelijke basis meer kan vormen voor de winstbepaling. Hierbij is van belang dat niet altijd duidelijk is wat wel en niet door de ondernemer had moeten worden bewaard (dat is afhankelijk van de aard en branche van de onderneming).
In een specifieke zaak oordeelde het Hof Amsterdam (25 april 2005, nr. 03/03368, ECLI:NL:GHAMS:2005:AU1808) dat het niet-bewaren van kassatelstroken, debiteurenbonnen, blocnotevellen, enveloppen met dagopbrengsten en specificatieformulieren van het kasgeld niet in strijd is met de bewaarplicht.
De inspecteur mag het inkomen en/of een theoretische winstberekening niet willekeurig schatten. Deze moet redelijk zijn en niet volgens een ‘knijp en piep’-principe zijn bepaald. Wat redelijk is, hangt sterk af van de omstandigheden. Uitgangspunt is dat de inspecteur de gegevens waarover hij kan beschikken moet gebruiken, ook als die gegevens in het voordeel van de belanghebbende zijn.
De Hoge Raad heeft volgens het Hof (in navolging van de rechtbank) bevestigd dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven (vergelijk HR 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083 en HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1083).
Brutomarge correctie
De controle van de brutomargecorrectie is een veel voorkomende manier van de belastingdienst om aan te tonen dat er zowel absoluut als relatief een aanzienlijk te lage aangifte is gedaan. Het aantonen vindt plaats door een theoretische benadering van de omzet en/of brutowinst. Het gevolg daarvan is vaak dat de Belastingdienst corrigeert met naheffings- en navorderingsaanslagen.
Indien dit zo is kan in samenhang met andere elementen de bewijslast op de belastingplichtige te rusten om overtuigend aan te tonen dat en in hoeverre de te bestrijden correcties onjuist zijn. Dit is nogal lastige problematiek en vergt de nodige rekeninspanningen om de correcties succesvol te kunnen bestrijden.
Theoretische omzetbenadering voor de bepaling van de min. en max. omzet
Om de (mogelijke) correcties in te kaderen kan de theoretische omzetbenadering op basis van de inkoopfacturen een oplossing vormen. De eerste stap is de inkoopfacturen (bron: opgaven van leveranciers) te toetsen. Immers uit de inkoopfacturen, bijvoorbeeld in samenhang met de vastlegging van het recept of inkoop-/verkoopverhouding, kan de maximale en minimale omzet worden berekend.
Hierbij worden ook de uitval en afval beoordeeld en kunnen vervolgens de kengetallen uit de desbetreffende branche worden getoetst. In dit kader kan ook een reconstructie van de omzet- en kasverantwoording plaatsvinden. Uiteindelijk wordt het brutowinstpercentage op basis van het vorenstaande vastgesteld, waarmee vervolgens de door de belastingdienst in het rapport opgenomen winstcorrecties kunnen worden bestreden.
Conclusie
Door de theoretische omzetbenadering op basis van de inkoopfacturen, waaruit een minimale en maximale omzet tevoorschijn komt, kan het veld van de door de fiscus aan te brengen correcties worden ingekaderd. Immers meer omzet dan de maximale omzet op basis van de inkoopfacturen kan er door een onderneming niet gerealiseerd worden.
Het beste advies voor de ondernemers blijft natuurlijk dat voorkomen beter is dan genezen; zij dienen hun vermogenstoestand in de administratie zo in te richten en bij te houden dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken (art. 52 AWR).
Mocht u cliënten hebben die ondersteuning bij de afwikkeling van boekenonderzoeken behoeven of invorderingsproblemen bij de belastingdienst hebben, dan kunt u desgewenst altijd contact met mij opnemen om te sparren over mogelijke oplossingen.