Het vervalbeding bij de huishoudpot
In huwelijksvoorwaarden (en in samenlevingsovereenkomsten) zie je vaak een regeling ter zake van de bijdrage van beide partners in de huishoudkosten. Basis is vaak dat naar rato van inkomen wordt bijgedragen. Is het inkomen niet toereikend dan wordt het vermogen erbij getrokken om de huishoudpot aan te vullen, ook naar rato. Vervolgens wordt na afsluiting van een kalenderjaar gekeken naar de bijdrage van ieder. Heeft een van beide partners meer bijgedragen dan noodzakelijk, dan kan dit binnen een bepaalde tijd worden teruggevorderd. Vaak is dit een periode van een jaar.
Hof Arnhem-Leeuwarden bepaalt in de uitspraak van 26 januari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:542, dat een beroep op het vervalbeding niet onredelijk is: ‘Het is niet realistisch om eerst aan het einde van het huwelijk over de gehele huwelijkse periode rekening en verantwoording van alle kosten van de huishouding te vragen, zeker niet bij een zo lang huwelijk als dat van partijen.’.
Hier zijn meteen twee pijnpunten zichtbaar: ten eerste het feit dat partijen tijdens het huwelijk klaarblijkelijk niet hebben bijgehouden wie wat heeft bijgedragen en ten tweede de termijn waarbinnen de vrouw een beroep doet op de onredelijkheid van het vervalbeding. Niet alleen zijn partijen lange tijd gehuwd geweest, ze zijn inmiddels ook al een aantal jaren feitelijk uit elkaar.
In de uitspraak van 12 april 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1576, stelt Hof Den Haag zelfs dat in casu de vrouw bijzondere omstandigheden moest stellen op basis waarvan de man géén beroep zou mogen doen op het vervalbeding in de huwelijksvoorwaarden.
Het vervalbeding bij periodieke verrekenbedingen
Hoe anders wordt er tegen het vervalbeding aangekeken als het gaat om het periodieke verrekenbeding. In art. 1:141 BW is een specifieke regeling opgenomen ter zake van niet uitgevoerde periodieke verrekenbedingen. Ongeacht een eventueel vervalbeding zoals opgenomen in de huwelijksvoorwaarden is in lid 6 van dit artikel expliciet en dwingendrechtelijk opgenomen dat de rechtsvordering tot verrekening niet eerder kan verjaren dan drie jaar na beëindiging van het huwelijk. Uit de gebruikte bewoordingen van lid 6 blijkt dat de overige bepalingen van art. 1:141 BW niet automatisch werking hebben; dit is regelend recht, dus moet hier specifiek een beroep op worden gedaan. Regelend recht betekent ook dat de werking hiervan kan worden uitgesloten.
De redelijkheid en billijkheid van het vervalbeding blijft daardoor ondanks de wettelijke regeling ook een rol spelen bij de periodieke verrekenbedingen. In de uitspraak van 19 april 2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:3107, ging Rechtbank Noord-Holland niet mee in de stelling van de vrouw dat het beroep van de man op het vervalbeding niet redelijk en billijk zou zijn. Een beroep van de vrouw op haar eigen financiële onkunde mocht niet helpen nu zij degene was die de notaris had uitgezocht én zij zelf een dikke vinger in de pap had gehad ten aanzien van het formuleren van de huwelijksvoorwaarden. Dat de huwelijksvoorwaarden overeen werden gekomen omdat vooral de ouders van de vrouw hierop aanstuurden deed hier niet aan af.
Hier kwam nog bij dat partijen in de huwelijksvoorwaarden expliciet hebben laten opnemen dat zij afzien van toepassing van het regelend recht omtrent de periodieke verrekenbedingen.
Een recenter voorbeeld van de Rechtbank Noord-Holland is de uitspraak van 16 juni 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:8126, waarin ook de combinatie van periodiek verrekenbeding en de werking van het vervalbeding aan de orde was. De huwelijksvoorwaarden zijn in deze casus opgesteld op 1 juli 2002, dus voordat de regels voor verrekenbedingen per 1 september 2020 in de wet zijn opgenomen. Het standpunt van de man dat art. 1:141 BW niet van toepassing zou zijn gelet op de bewoordingen van de huwelijksvoorwaarden, werd daarmee afgewezen.
De man kreeg echter alsnog gelijk van de rechtbank. Partijen zijn in 2013 feitelijk uit elkaar gegaan, zodat de verplichting tot periodieke verrekening overeenkomstig de huwelijksvoorwaarden op dat moment eindigde. Het verzoekschrift tot echtscheiding is op 5 december 2017 ingediend door de advocaat van de vrouw. Als zij voor die tijd al geen juridische begeleiding had, dan had zij die in ieder geval vanaf dat moment. Het kan bijna niet anders dan dat de advocaat van mevrouw haar op of rondom dat moment op de hoogte heeft gebracht van de werking van het verrekenbeding en het vervalbeding. Pas op 25 augustus 2020, dus bijna drie jaar later, maakt de vrouw aanspraak op verrekening. Te laat volgens de rechtbank. Het beroep van de man op het vervalbeding is daarmee redelijk en billijk.
Blijvende aandacht voor de huwelijksvoorwaarden
De huwelijksvoorwaarden die al jaren onderin de la liggen, blijven bij het einde van het huwelijk een belangrijke rol spelen. Onduidelijkheid over wat die huwelijksvoorwaarden precies inhouden, speelt echter een nog grotere rol. Zorg dat je cliënten regelmatig herinnert aan die huwelijksvoorwaarden en maak ze bespreekbaar al dan niet met behulp van een notaris, gespecialiseerd in familierecht.
Het gesprek over de huwelijksvoorwaarden verloopt vast beter op het moment dat partijen nog op goede voet staan, dan wanneer de echtscheiding al daar is.