Al sinds een aantal jaren houdt de gebrekkige wetgeving rondom de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) ons bezig. Al op 30 november 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5282, besloot het Hof Den Bosch dat een vennoot die zowel binnen firmaverband als buitenvennootschappelijk had geïnvesteerd het volle vaste bedrag aan KIA van toen € 15.470 kreeg. Dit in navolging van Rechtbank Zeeland West-Brabant op 7 maart 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:1279. De advocaat-generaal en de Hoge Raad lieten de uitspraak van het Hof in stand. Zie hiervoor het arrest van 24 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:785. De Hoge Raad maakt nu een draai in het arrest van 1 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:825.
Wie verwacht had dat de wetgever de wet zou wijzigen, komt bedrogen uit.
Vermoedelijk op aanzeggen van het Ministerie werd door de belastingdienst gesteld dat de verruimde toepassing van de KIA alleen aan de orde was in geval er zowel binnen als buitenvennootschappelijke geïnvesteerd werd. In geval er slechts binnen de firma geïnvesteerd werd, diende de KIA pondspondsgewijs naar rato van het aandeel in de investeringen verdeeld te worden over de vennoten. Sommige rechtbanken en hoven gingen in deze gedachte mee. Anderen volgden de uitspraken van de advocaat-generaal en de Hoge Raad.
Hoge Raad maakt nu een draai
Op 1 mei 2020 heeft de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2020:825) zich uitgesproken over een situatie waarbij er slechts binnen firmaverband geïnvesteerd werd. Met zeer veel woorden maakt de Hoge Raad een draai. In dat maken van die draai wordt terloops geconstateerd dat de conclusie van het Hof juist is, doch de redenering en berekening strikt theoretisch gesproken niet. Echter, dat het hier gaat om afrondingsverschillen.
De Hoge Raad constateert dat onze wetgever een noodzakelijke tussenstap is vergeten. Een tussenstap die iedereen (tot het de uitspraak van het Hof in 2017) maakte. Ook de aangiftepakketten. De Hoge Raad begint met vast te stellen dat de KIA wordt berekend en vastgesteld voor de belastingplichtige en niet voor een samenwerkingsverband. Ter bepaling van de KIA zelve wordt wel gekeken naar de investeringen van het samenwerkingsverband en overigens ook van eventuele investeringen in andere ondernemingen door die belastingplichtige. Zolang de KIA een percentage is dat losgelaten moet worden op het aandeel in de investeringen van een vennoot is er niets aan de hand. Is er sprake van een vast bedrag als KIA, dan moet een tussenstap worden gemaakt. Dit om ongerijmde en niet door de wetgever bedoelde gevolgen te voorkomen. Er moet bij wijze van fictie een KIA worden berekend als ware er slechts één onderneming die door een belastingplichtige wordt gedreven. De aldus berekende KIA wordt vervolgens gedeeld door het investeringsbedrag (gedeeld door 100) en dan vermenigvuldigd met het aandeel van die vennoot in de investeringen (gedeeld door 100).
Vervolgens constateert de Hoge Raad dat indien zowel de eigen investeringen als de eigen investeringen plus het totaal bedrag van investeringen van het samenwerkingsverband binnen de derde rij van de KIA blijft, deze rekensom voor deze belastingplichtige niet opgaat. Dan is het eerdere arrest uit 2019 van toepassing. En in dat geval is er dus geen pondspondsgewijze toerekening. Deze 3e rij is het vaste bedrag zonder korting. Dat roept vervolgens de vraag op als nu de 3e en de 4e rij of alleen de 4e rij van toepassing zijn, wat dan? Logisch lijkt dan dat ook dan de uitspraak uit 2019 van toepassing is. Toch bepaalt de Hoge Raad, dat dan weer pondspondsgewijs gerekend moet worden. De Hoge Raad spreekt zich niet uit als de eigen investeringen in een andere rij zitten dan het geheel van investeringen, maar ik neem aan dat ook dan pondspondsgewijs gerekend zal moeten worden.
Tot slot
Nu nog even over het oordeel van het Hof dat daaraan vooraf ging. Het Hof berekent de KIA van het samenwerkingsverband en verdeelt dit over de deelnemers. Puur wiskundig gezien is dit exact dezelfde berekening als de berekening die de Hoge Raad maakt. Maar de Hoge Raad bestaat uit juristen en het is algemeen bekend dat, een enkele uitzondering daar gelaten, juristen niets begrijpen van wiskunde. Getuige ook de formule van de Hoge Raad waarbij zij nodeloos door 100 delen.
Bron: Belasting_Magazine, mei 2020