De bedrijfsopvolgingsregeling in de verschillende belastingwetten is ingegeven door het idee dat belastingheffing bij overdracht geen struikelblok mag zijn voor de continuïteit van een familiebedrijf. De wetgever vindt het onwenselijk dat de gelden die nodig zijn voor belastingheffing onttrokken worden aan een bedrijf en zo de overdracht moeilijk of zelfs onmogelijk zouden maken. Uit eigen onderzoek van de Belastingdienst blijkt echter dat in 2017 in 75 procent van de 277 onderzochte nalatenschappen voldoende (vrij) vermogen beschikbaar was om de erfbelasting te betalen. Het onderzoek van de Belastingdienst is een vervolg op een eerder promotieonderzoek van mr. dr. Mascha Hoogeveen. Zij bekeek voor haar promotieonderzoek de jaren 2002 tot en met 2005 en kwam tot een soortgelijk getal, namelijk 69 procent.
De bedrijfsopvolgingsregeling als cadeautje
Op 18 mei 2020 is het pakket Bouwstenen voor een beter belastingstelsel naar de Tweede Kamer gestuurd. Uit dit pakket blijkt dat de bedrijfsopvolgingsregeling niet alleen in de erfbelasting maar ook in de inkomstenbelasting zijn doel voorbij schiet. De geluiden tot versobering van de regeling hebben tot nu toe geen effect gehad. Zorgvuldig beschermen we de gans met de gouden eieren. Hoe fijn is het tenslotte om als ouder je bedrijf aan de volgende generatie over te kunnen dragen met minimale belastingheffing.
Inkomstenbelasting
In de inkomstenbelasting kijkt de wetgever alleen naar het moment van de bedrijfsoverdracht. Als op dat moment is voldaan aan de voorwaarden van de regeling, dan kan de verschuldigde inkomstenbelasting worden doorgeschoven naar een volgende overdracht of een staking van de onderneming. De verschillende voorwaarden zijn erop gericht dat de regeling alleen kan worden toegepast bij een reële bedrijfsoverdracht.
Uiteraard moet sprake zijn van ondernemingsvermogen, maar er zijn ook nog andere voorwaarden al naar gelang sprake is van een schenking of een overlijden. Bij een schenking van aanmerkelijkbelangaandelen moet de bedrijfsopvolger bijvoorbeeld al drie jaar op de loonlijst staan. Daarnaast houdt de Belastingdienst wel graag enig zicht op heffing door het vereiste dat de verkrijger van het ondernemingsvermogen binnenlands belastingplichtige moet zijn. Gaat het om de schenking van een aandeel in bijvoorbeeld een vennootschap onder firma (een zogenaamde inkomstenbelasting-onderneming of IB-onderneming), dan geldt ook het vereiste van drie jaar op de loonlijst, of vergelijkbaar, al drie jaar medefirmant. Overbrenging van vermogensbestanddelen van de vennootschap onder firma naar het buitenland leidt alsnog tot heffing van inkomstenbelasting. Ook hierin zit de voorwaarde van een binnenlandse belastingplicht verweven.
Bij overlijden vervalt overigens het vereiste van drie jaar op de loonlijst of drie jaar samen in de onderneming. Sturen op overlijden is tenslotte lastiger dan sturen op een overdracht tijdens leven.
Bescherming overig vermogen door huwelijksvoorwaarden kan averechts effect hebben
Bij echtscheiding
Een belangrijke faciliteit in de inkomstenbelasting die losstaat van schenken of erven is de doorschuifregeling bij echtscheiding. Het moet dan wel gaan om een onderneming die onderdeel uitmaakt van een algehele of beperkte gemeenschap van goederen. Dit terwijl juist de onderneming vaak reden is om huwelijksvoorwaarden aan te gaan en zo het overige vermogen te beschermen. Een finaal verrekenbeding, waardoor wordt afgerekend alsof sprake is van zo’n gemeenschap van goederen, biedt hier geen oplossing. Een finaal verrekenbeding leidt namelijk alleen tot een vordering in geld, niet tot een daadwerkelijke overgang in eigendom. Is de echtscheiding in zicht en zijn bijvoorbeeld beide echtgenoten werkzaam in het bedrijf terwijl het bedrijf alleen eigendom is van een van beide echtgenoten door de toepassing van huwelijksvoorwaarden, dan moeten de echtelieden met elkaar in gesprek.
Schenk- of erfbelasting
In de schenk- en erfbelasting is de regeling een stuk ingewikkelder dan in de inkomstenbelasting. Dit komt onder meer doordat de wetgeving niet alleen kijkt naar het moment van de overdracht, deze regeling kijkt ook naar de voorafgaande periode en de daarop volgende periode. We spreken dan over de bezitstermijn en de voortzettingstermijn. De bezitstermijn is van belang voor de schenker of de erflater. De voortzettingstermijn geldt, de term zegt het al, voor degene die het bedrijf voortzet.
Ook in deze termijnen zie je terug dat de regeling is gericht op reële bedrijfsoverdrachten en dat de wetgever langs deze weg probeert hier invloed op uit te oefenen. Bij een schenking geldt een bezitstermijn voor de schenker van vijf jaar voordat gebruik mag worden gemaakt van de regeling. Bij overlijden is de termijn korter, namelijk een jaar. Ongeacht of sprake is van schenken of erven, geldt voor de voortzetters een voortzettingstermijn van vijf jaar.
Bij aanmerkelijk belangaandelen zie je dat deze voorwaarden op meerdere niveaus gelden. Stel dat sprake is van een holdingstructuur, dan gelden de bezitstermijn en de voorzettingstermijn voor de aandeelhouder, voor de holding die aandelen houdt in de werkmaatschappij én voor de onderneming die in die werkmaatschappij zit. Er is uitgebreide jurisprudentie beschikbaar over de bezitstermijn en over de voortzettingstermijn. Bij de bezitstermijn speelt vaak de vraag of een uitbreiding van de onderneming wel of niet mee kan worden genomen in de regeling. Is de bezitstermijn veilig gesteld, dan kunnen zaken als corona ernstig roet in het eten gooien voor de voortzettingstermijn. Er is geen tegemoetkoming in de wetgeving als door dergelijke onvoorziene omstandigheden een onderneming onderuit gaat. Ook een herstructurering van een bedrijf gedurende de voortzettingstermijn kan onbedoeld leiden tot terugdraaien van de bedrijfsopvolgingsregeling.
Rechtsvorm
Een opvallend verschil in de uitwerking van de regelingen bij aanmerkelijkbelangaandelen dan wel een IB-onderneming is de snelheid waarmee alsnog belasting wordt geheven over de waarde van de verkregen onderneming. De aandeelhouder kan belastingheffing over de winstreserves in de BV relatief eenvoudig uitstellen door geen dividend uit te keren. De IB-ondernemer zet het bedrijf voort op basis van de lage(re) fiscale waarde van de vorige eigenaar. Hierdoor mist hij het afschrijvingspotentieel dat hij zou hebben gehad als hij de onderneming tegen de werkelijke, commerciële waarde had gekocht. Een lager afschrijvingspotentieel betekent in principe hogere winsten en dus hogere belastingheffing. In een paar jaar tijd betaalt hij hierdoor alsnog de belasting die bij de overdracht juist is uitgesteld.
Het belang of het risico van de rechtsvorm van de onderneming
De rechtsvorm van de onderneming kan nog een ander voordeel met zich meebrengen. Een bedrijf in BV-structuur kan eenvoudiger zijn om voort te zetten dan een IB-onderneming. Een BV is een aparte entiteit waarbij het ondernemingsrisico in principe privé niet raakt, tenzij er bijvoorbeeld sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid. De aandelen vijf jaar in bezit houden en de juiste persoon binnen de onderneming die de onderneming kan aansturen is iets heel anders dan bij een IB-onderneming ook daadwerkelijk zelf ondernemingsrisico lopen. Ook als je in de IB-onderneming het juiste poppetje op de juiste plek zet, moet je nog steeds zelf ondernemingsrisico lopen. Bij een IB-onderneming ben je als ondernemer daardoor veel kwetsbaarder. Gaat de onderneming ten onder dan kan je privé snel worden meegetrokken.
Conclusie
Er zijn in verschillende wetten regelingen om een bedrijf met zo min mogelijk belastingheffing over te dragen naar een volgende generatie. Aan die regelingen zitten de nodige voorwaarden om ook daadwerkelijk van het belastingvoordeel gebruik te kunnen maken. Dit artikel geeft een beeld in vogelvlucht van de ingewikkeldheid. Een goede adviseur is onmisbaar. En een goede beroepsaansprakelijkheidsverzekering.
Heeft u vragen over bovenstaande neem dan gerust contact met mij op!
Nawoord
De bedrijfsopvolgingsregeling: voorbeeld uit de praktijk
Enkele jaren terug werd een landelijk accountants- en belastingadvieskantoor geconfronteerd met een fikse claim omdat de bedrijfsopvolgingsregeling niet zorgvuldig was toegepast. In deze casus ging het om een bouwbedrijf dat al minstens twee jaar verliezen liet zien. De fiscaal jurist had voor de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling vooral gekeken naar het aanwezige vermogen (veel onbezwaarde onroerende zaken) en niet naar de resultaten.
De aandelen in de holdings van de twee oorspronkelijke eigenaren werden via een afsplitsing ondergebracht in twee nieuwe vennootschappen. De aandelen in deze nieuwe vennootschappen werden vervolgens geschonken aan de zoon van de desbetreffende eigenaar. De onderneming belandde in steeds zwaarder weer en de bank was niet bereid een nieuwe financiering te verlenen zonder borgstelling van de zonen. De zonen kozen vervolgens binnen de voortzettingstermijn van vijf jaar voor faillissement. De Belastingdienst aarzelde niet en draaide de bedrijfsopvolgingsregeling terug.
De fiscaal jurist en de nieuwe eigenaren moeten samen op de blaren zitten. De fiscaal jurist heeft zijn werk niet goed gedaan en had partijen beter moeten informeren over het voortzettingsvereiste. De nieuwe eigenaren hadden echter veel eerder informatie moeten verstrekken over de werkelijke stand van zaken binnen het bedrijf. Het kantoor van de fiscaal jurist moet 60 procent van de schade voor zijn rekening nemen en de nieuwe eigenaren samen 40 procent.
Ongetwijfeld beschikt het kantoor over een goede beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Toch is dit typisch zo’n verzekering waar je liever geen gebruik van maakt.
Bron: Beursbengel nr. 903 april 2021