De gevolgen van een dwangbevel kunnen groot zijn
Een dwangbevel heeft een grote betekenis in de praktijk, aangezien het de basis vormt voor invorderingsmaatregelen van de Belastingdienst. De Belastingdienst zal het nog openstaande bedrag proberen te verrekenen met uw toeslagen of met de teruggave van inkomstenbelasting.
Als dit geen optie is, kan de Belastingdienst beslag leggen op uw inboedel, inkomen of bankrekening. Ook op andere periodieke inkomsten, zoals pensioen, kan beslag worden gelegd. De Belastingdienst heeft ook de mogelijkheid om door middel van een overheidsvordering geld af te schrijven van uw bankrekening.
Geen verzet mogelijk
Om meerdere procedures over een zelfde soort geschilpunt te voorkomen en dus de kans op verschillende uitspraken te voorkomen, zijn bepaalde geschilpunten op grond van art. 17 lid 3 en 52 lid 2 IW uitgesloten als reden voor verzet tegen de uitvoering van een dwangbevel. Deze geschilpunten zijn immers al in eerdere procedures aan de orde gekomen of hadden dat kunnen zijn. Die eerdere procedures zijn uiteraard de bezwaar- en beroepsprocedures tegen de aanslag. Op basis van eerder genoemde artikelen kan er aldus niet worden opgekomen tegen een dwangbevel met als argument dat:
- de aanslag niet ontvangen is;
- de aanmaning tot betaling niet is ontvangen;
- het dwangbevel niet is ontvangen;
- geen aanslag had mogen worden opgelegd;
- de aanslag voor een te hoog bedrag is vastgelegd;
- de kennisgeving van de aansprakelijkheidsstelling niet is ontvangen (art. 49 lid 1 IW);
- de aansprakelijkgestelde niet aansprakelijk is.
Wel verzet mogelijk
Gelukkig zijn er ook gronden voor verzet tegen de uitvoering van een dwangbevel die wél succesvol kunnen zijn. In de praktijk is er een aantal die het vaakst (met succes) gebruikt worden:
- de belastingschuld bestaat niet meer, omdat die voldaan is of verjaard;
- het dwangbevel is onjuist geadresseerd;
- het dwangbevel is onjuist betekend;
- het dwangbevel is niet rechtsgeldig, bijvoorbeeld omdat het niet aan de essentiële vormvereisten voldoet;
- de terpostbezorging van het dwangbevel heeft niet plaatsgevonden.
Zoals eerder vermeld, is het niet mogelijk om tegen een dwangbevel op te komen met als argument dat de aanslag niet deugt. Dat had namelijk in de procedure tegen de aanslag moeten gebeuren. Heeft u dat niet gedaan? Dan kunt u de Inspecteur vragen om ambtshalve vermindering. Indien het overduidelijk is dat de aanslag niet klopt, kan de inspecteur de aanslag alsnog corrigeren.
Niet altijd schorsende werking
Sinds 1 januari 2018 heeft verzet tegen een dwangbevel geen schorsende werking meer. Dit betekent dat de tenuitvoerlegging van het dwangbevel, bijvoorbeeld door in beslag genomen zaken openbaar te verkopen, niet wordt gestaakt wanneer er tegen het dwangbevel wordt opgekomen. Het kabinet heeft de schorsende werking van verzet uit de wet geschrapt, om verzet als vertragingsmiddel tegen te gaan.
Ondanks het feit dat de schorsende werking van verzet uit de wet is gehaald, zal de Belastingdienst, als u in verzet gaat, de tenuitvoerlegging van het dwangbevel aanhouden, tenzij:
- de gronden van het verzet geen aanleiding vormen om de tenuitvoerlegging aan te houden en
- de belangen van de Staat worden geschaad door uitstel van de tenuitvoerlegging.
Dit volgt uit de Leidraad Invordering 2008, waarin beleid is opgenomen voor de invordering van belastingen.
De tenuitvoerlegging van het dwangbevel zal dus meestal toch worden opgeschort, maar u kunt daar niet van uitgaan!
Wanneer de Belastingdienst de tenuitvoerlegging van het dwangbevel niet schorst, kunt u de rechter verzoeken om de tenuitvoerlegging van het dwangbevel te schorsen. Dit kan in de verzetsprocedure zelf of via een aparte kortgedingprocedure.
Indien u naar aanleiding van een opgelegd dwangbevel vragen heeft, neem dan gerust contact met mij op.