Recente jurisprudentie bestuurdersaansprakelijkheid
Op 15 januari 2021 is er een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2020:4049 gepubliceerd. In deze zaak heeft de ontvanger de bestuurder van de BV bij beschikking aansprakelijk gesteld voor een onbetaald gebleven naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008.
Deze aansprakelijkstelling vond plaats in vervolg op een boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting m.b.t. de aan de opdrachtgevers in rekening gebrachte omzetbelasting. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat er een aanzienlijk bedrag aan omzetbelasting niet is aangegeven en voor dit bedrag is door de ontvanger dan ook een naheffingsaanslag omzetbelasting over 2008 opgelegd.
Nadat de betaling uitbleef heeft de ontvanger belanghebbenden als bestuurders van de vennootschap aansprakelijk gesteld voor de verschuldigde omzetbelasting van de BV, vermeerderd met de heffingsrente. Het door belanghebbende aangetekende bezwaar tegen de aansprakelijkstelling is ongegrond verklaard en vervolgens heeft belanghebbende beroep bij de rechtbank en later hoger beroep bij het Hof ingesteld.
Unierechtelijk verdedigingsbeginsel
Belanghebbende is volgens het Hof voorafgaand aan het vaststellen van de beschikking aansprakelijkstelling niet in de gelegenheid geweest iets in te brengen tegen het besluit van de ontvanger en daarmee is het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel geschonden. Omdat belanghebbende niet in de gelegenheid is geweest te kunnen reageren op het voornemen van de ontvanger om hem per beschikking aansprakelijk te stellen kon hij geen inbreng aanleveren over het bestuurderschap en de hoogte van de naheffingsaanslag. Opgemerkt wordt dat voor de vraag of een persoon als bestuurder aansprakelijk is gesteld voldoende is dat de ontvanger aannemelijk maakt dat die persoon bestuurder was van de vennootschap. Dit kan bijvoorbeeld aan de hand van de gegevens van de Kamer van Koophandel.
Naar het oordeel van het Hof brengt de toepassing van het verdedigingsbeginsel echter niet mee dat de inbreng van belanghebbende op een bepaald onderdeel en daardoor tot een andere uitkomst had kunnen leiden dat de gehele aansprakelijkstelling moet worden vernietigd. Een benadering, die ook in overeenstemming is met het beginsel karakter van de rechten van de verdediging, kan dan zijn om de aansprakelijkstelling gedeeltelijk te verminderen.
Mogelijkheid van rechtsgeldige melding?
Bij naheffingsaanslagen kan er uitsluitend gemeld worden op basis van art. 7 lid 2 Uitv.besl. IW. De melding van belanstingonmacht dient dan uiterlijk plaats te vinden twee weken na de dag waarop de desbetreffende bedragen uiterlijk hadden moeten zijn afgedragen (art. 7 lid 1 Uitv.besl. IW). Als de omstandigheid dat de nageheven belasting destijds niet tijdig is afgedragen of is voldaan niet te wijten is aan opzet of grove schuld van het lichaam, kan tijdige melding bij naheffingsaanslagen nog plaatsvinden binnen twee weken na de vervaldag van de aanslag. De bewijslast dat de vennootschap opzettelijk of grof schuldig te lage aangiften heeft gedaan rust op de ontvanger.
De ontvanger weet aannemelijk te maken dat de vennootschap met het niet in de aangiften verwerken van een zeer grote hoeveelheid facturen op zijn minst de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat tot te lage bedragen omzetbelasting zou worden voldaan.
Vervolgens is de rechter van oordeel dat met betrekking tot de nageheven omzetbelasting sprake is van grove schuld door belanghebbende en belet art. 7 tweede lid van het Uitv.besl. IW in casu de melding van betalingsonmacht.
Niet rechtsgeldig kunnen melden : bestuurder aansprakelijk op grond van artikel 36 lid 4 eerste volzin
Het voorgaande heeft tot gevolg dat de bestuurder aansprakelijk is en dat wordt vermoed dat de niet-betaling van de belasting aan hem te wijten is, tenzij hij overeenkomstig de tweede volzin van art 36 IW aannemelijk maakt dat het niet tijdig melden niet aan hem te wijten is. Feitelijk wil dit zeggen dat de bestuurder aannemelijk maakt dat het niet aan hem is te wijten dat het lichaam de betalingsonmacht niet rechtsgeldig kon melden, doordat het lichaam opzettelijk of grof schuldig geen of een te lage aangifte heeft gedaan.
De bestuurder slaagt hier niet in en ook het enkele feit dat hij niet zelf de gegevens voor de aangifte aanleverde en de aangifte niet heeft ingediend doet hier niet aan af. Hij is immers bestuurder en medeverantwoordelijk voor de bedrijfsvoering waaronder ook het zorgdragen van voldoende toezicht op het voldoen aan de fiscale verplichtingen.
Doordat er op basis van de wet geen rechtsgeldige melding van betalingsonmacht kon worden gedaan, treedt het vermoeden in werking dat de niet-betaling aan de bestuurder dan wel mede aan de bestuurder is te wijten. De bestuurder kan alleen worden toegelaten tot de weerlegging van dit vermoeden als hij aannemelijk maakt dat het feit dat er niet rechtsgeldig kon worden vermeld niet aan hen te wijten is.
Conclusie
Schending van het verdedigingsbeginsel doordat belanghebbende niet in de gelegenheid is gesteld iets in te kunnen brengen tegen het besluit van aansprakelijkheidsstelling van de ontvanger is niet aan de orde, maar leidt er wel toe dat de aansprakelijkheidsstelling gedeeltelijk wordt verminderd.
In mijn jarenlange ervaring in het landschap van de invordering heb ik veel zaken tijdig op basis van een second opinion recht kunnen breien voor verschillende ondernemers.
Mocht u cliënten hebben die invorderingsproblemen bij de belastingdienst hebben, dan kunt u desgewenst altijd contact met mij opnemen om te sparren over mogelijke oplossingen.