Tijdens Prinsjesdag 2019 was al bekend gemaakt dat de liquidatieverliesregeling zou worden gewijzigd. Inmiddels zijn de exacte wijzigingen in deze regeling en in de stakingsverliesregeling voor vaste inrichtingen in het initiatiefwetsvoorstel opgenomen. Het is de bedoeling om deze regelingen per 1 januari 2021 in de Wet op de vennootschapsbelasting aan te passen. Wat zijn de belangrijkste wijzigingen?
GroenLinks’ plan voor beperking liquidatieverlies in vennootschapsbelasting is gemiste kans
In de Miljoenennota 2020 wordt aangekondigd dat het wetsvoorstel van GroenLinks c.s. (Voorstel van wet van de leden Snels, Leijten en Nijboer tot wijziging van de liquidatie- en stakingsverliesregeling in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in verband met het voorkomen van oneigenlijk gebruik en het verbreden van de belastinggrondslag) inzake de liquidatieverliesregeling wordt overgenomen door de regering Ik denk dat er ‘mazen in de wet’ zitten en dat een meer fundamentele heroverweging van de regeling wenselijker is.
Non-profit met eigen vastgoed is sinds 2019 sneller belastingplichtig voor vennootschapsbelasting
Met ingang van 1 januari 2019 geldt voor de vennootschapsbelasting een verdere beperking van de afschrijving op onroerende zaken in eigendom. Waar tot eind 2018 in voorkomende situaties mocht worden afgeschreven tot 50% van de WOZ-waarde van een object, geldt sindsdien een grens van 100% van de WOZ-waarde. Voor veel nijvere stichtingen en verenigingen zónder winstoogmerk maar mét eigen vastgoed in gebruik, leidt deze wetswijziging eerder tot belasting- en aangifteplicht voor de vennootschapsbelasting.
Let op fiscale gevolgen bij aantrekken financiering binnen groep
Indien je geld aantrekt van de bank voor één van de dochtervennootschappen binnen je groep (van B.V’s met holding en dochters) vraagt de bank zekerheden. Vaak bestaan die uit een hoofdelijke aansprakelijkheid voor de holding, eventueel aangevuld met die van de overige dochtermaatschappijen. Omdat dat binnen de groep blijft, wordt er meestal niets geregeld over de voorwaarden voor die aansprakelijkheid: er worden geen zekerheden gegeven, vergoedingen afgesproken en de looptijd is meestal ook niet beperkt. En als je dan -als holding- wordt aangesproken door de bank indien het fout gaat bij de dochtermaatschappij, dan moet je aan de verplichtingen jegens de bank wel voldoen. En, dan wil je dit verlies ook graag in aftrek brengen. Echter, de belastingdienst schermt dan direct met het paraplukredietarrest uit 2013 en weigert die aftrek.
Betaal geen rente aan de Belastingdienst: doe aangifte of vraag voorlopige aanslag aan!
Voor particulieren en vennootschappen waarbij boekjaren gelijk lopen met kalenderjaren is het van belang om tijdig aangifte te doen of een voorlopige aanslag aan te vragen om belastingrente te voorkomen. Voor de vennootschapsbelasting is dit 8% en voor de inkomstenbelasting is dit 4%. Indien u een (voorlopige) aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting 2018 met dagtekening vóór […]
Hoge Raad oordeelt over aftrekbaarheid kosten bij aan- en verkoop deelnemingen
De achterliggende jaren is er veel discussie geweest over de aftrekbaarheid van kosten die gemaakt worden bij de aan- of verkoop van een deelneming. Op 7 december 2018 heeft de Hoge Raad in een belangrijk arrest gewezen en meer duidelijkheid geboden. Toch is het in de praktijk lang niet altijd eenvoudig om na te gaan welk deel van de gemaakte kosten wel of niet aftrekbaar is. Een belastingplichtige die kosten in aftrek wil brengen, moet oplettend zijn en de aftrek goed kunnen onderbouwen.
Hoge Raad: geen tonnageregeling voor winst scheepsmanager
De Hoge Raad heeft op 9 november 2018 geoordeeld dat een scheepsmanager geen recht heeft op toepassing van de tonnageregeling voor het technisch- en bemanningsbeheer. De Hoge Raad oordeelde in navolging van het Hof dat geen sprake is van kwalificerend scheepsmanagement, omdat niet al het technisch- en bemanningsbeheer onder eigen verantwoordelijkheid wordt uitgevoerd. De scheepsmanager kan geen vertrouwen ontlenen aan een eerder afgegeven beschikking tonnageregeling.
Nieuw besluit verheldert vennootschapsbelastingpositie van stichtingen en verenigingen
De vennootschapsbelasting geldt in Nederland als winstbelasting voor rechtspersonen. Omdat het (statutaire) doel van de rechtspersoon van ondergeschikt belang is bij het onderkennen van vennootschapsbelastingplicht, moeten ook ondernemende non-profitorganisaties hun feitelijke activiteiten en exploitatieresultaten bewaken. Wanneer een organisatie een onderneming drijft binnen de rechtsvorm van een vereniging of stichting, dan is zij – soms met een gedeelte van haar activiteiten – aan te merken als belasting- en aangifteplichtig. Blijft de onderneming in resultaat beperkt dan zorgt een vrijstelling er alsnog voor dat belasting- en aangifteplicht uitblijft. Zo’n vrijstelling klinkt aantrekkelijk, maar is lang niet altijd voordelig. Om de nadelen van de vrijstelling te voorkomen, moet de nijvere instelling tijdig actie nemen.
Hoge Raad: per-elementbenadering voor fiscale eenheid
De Hoge Raad heeft 19 oktober 2018 de per-elementbenadering voor de fiscale eenheid in de vennootschapsbelasting bevestigd. Onze verwachting is uitgekomen: na het Hof van Justitie van de EU oordeelt ook de Hoge Raad dat het Europese recht dwingt tot zogenoemde per-elementbenadering voor de fiscale eenheid. In grensoverschrijdende situaties moeten renteaftrekbeperkingen worden toegepast alsof ook een fiscale eenheid mogelijk is. Echter, voor valutaverliezen geldt dat niet. Na deze uitspraken kan het niet anders meer dan dat de spoedreparatiemaatregelen fiscale eenheid ingevoerd zullen worden.
Is opteren voor integraal ondernemerschap voor een culturele instelling verstandig?
Nederlandse culturele instellingen, zoals musea en theaters, hebben net als reguliere ANBI’s de rechtsvorm van een stichting of vereniging. Stichtingen en verenigingen zijn als uitgangspunt slechts aan de vennootschapsbelasting onderworpen voor zover zij een onderneming drijven. Deze hoofdregel geldt ook voor culturele instellingen. Winsten uit het ondernemingsdeel van de culturele instelling zijn dan onderworpen aan de vennootschapsbelasting. Kanttekening hierbij is dat de tekorten van de activiteiten van de culturele instelling die geen onderneming vormen niet kunnen worden meegenomen bij de bepaling van de belastbare winst. Het is duidelijk dat een culturele instelling dit in de praktijk vaak juist wel wil, omdat de tekorten van het niet-ondernemingsdeel veelal groter zullen zijn dan de overschotten van het ondernemingsdeel. Een culturele instelling zal in de praktijk dan ook de optie voor het integraal ondernemerschap willen overwegen. Maar biedt een dergelijke optie alleen maar voordelen?