Laatste wijziging huwelijksvermogensrecht per 1 januari 2018
Het huwelijksvermogensrecht is de afgelopen jaren in tranches ingrijpend gewijzigd. De laatste wijziging, die sinds 1 januari van dit jaar van kracht is, betreft de invoering van een beperkte gemeenschap van goederen. Voor huwelijken die worden gesloten op of na 1 januari 2018 betekent dit dat het vermogen dat een echtgenoot voor het huwelijk bezat, alsmede tijdens het huwelijk door hem of haar (te) ontvangen erfenissen en giften, blijft behoren tot zijn of haar privévermogen.
Wat houdt artikel 1:95a BW in?
Tegelijk met de invoering van de beperkte gemeenschap van goederen is artikel 1:95a BW ingevoerd. Dit artikel houdt in dat de echtgenoot die een onderneming heeft die niet behoort tot de beperkte gemeenschap van goederen aan de gemeenschap “een redelijke vergoeding moet voldoen voor de kennis, vaardigheden en arbeid die een echtgenoot ten behoeve van die onderneming heeft aangewend, voor zover een vergoeding niet al op een andere wijze ten bate van beide echtgenoten komt of is gekomen.”
Art. 1:95a BW geldt ook voor huwelijken voor 2018!
Omdat artikel 1:95a BW onmiddellijke werking heeft geldt het artikel ook voor ondernemers die voor 1 januari 2018 zijn gehuwd in een gemeenschap van goederen, waarvan de onderneming geen deel uitmaakt. Dit is het geval als er huwelijkse voorwaarden zijn gemaakt of de onderneming is verkregen door een erfenis of gift, waarbij er door de erflater of schenker een uitsluitingsclausule is gemaakt.
Art. 1:95a BW biedt kansen, maar ook bedreigingen
Artikel 1:95a BW zou kunnen worden gezien als een bedreiging die noopt tot actie, bijvoorbeeld door huwelijkse voorwaarden te maken of te wijzigen. Maar het artikel biedt zeker ook kansen bij echtscheiding en overlijden, zoals hierna zal blijken.
Een praktijkvoorbeeld bij echtscheiding
Stel, Antoine en Bea zijn gehuwd in 2003. Er zijn geen huwelijkse voorwaarden gemaakt, zodat er sprake is van een algehele gemeenschap van goederen. In 2010 zijn aan Antoine alle aandelen geschonken in Vivat BV met toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling. Vivat BV was eigendom van Antoines vader. Er is door Antoines vader een uitsluitingsclausule gemaakt, waardoor de aandelen in Vivat BV en de revenuen daarvan niet vallen in de gemeenschap van goederen.
De liefde tussen Antoine en Bea bekoelt en zij besluiten in 2018 om te gaan scheiden. Antoine en Bea hebben samen een woning met een waarde van € 650.000. De aankoop van de woning is destijds gefinancierd met een lening van de bank. De lening bedraagt ten tijde van de echtscheiding € 200.000. Het overige gemeenschappelijk vermogen bedraagt € 150.000. De waarde van Vivat BV bedraagt € 2.400.000.
Antoine wil graag in de woning blijven wonen. Antoine neemt daarom de woning met bijbehorende lening bij de bank over. Het overige vermogen gaat naar Bea. Bovendien ontvangt Bea van Antoine een bedrag van € 150.000. Door deze verdeling ontvangen beide echtgenoten een waarde van € 300.000, ofwel ieder de helft van het gemeenschappelijk vermogen.
Bea wil graag zelf een woning kopen, maar heeft onvoldoende eigen inkomen en vermogen om dit te realiseren. In dat geval kan artikel 1:95a Burgerlijk Wetboek uitkomst bieden. Antoine en Bea kunnen namelijk, onder toepassing van dit artikel, overeenkomen dat de gemeenschap nog recht heeft op een redelijke vergoeding voor de kennis, vaardigheden en arbeid van Antoine. Op basis hiervan zou de gemeenschap van goederen vergroot kunnen worden met de “redelijke vergoeding”, waardoor Bea in staat wordt gesteld om wèl de woning van haar keuze aan te kopen.
Een praktijkvoorbeeld bij overlijden
Omdat geen van de kinderen Antoine wilde opvolgen is de onderneming medio 2016 verkocht. Dit betekent dat er bij de vererving van de aandelen geen beroep kan worden gedaan op de bedrijfsopvolgingsregeling.
Antoines erfgenamen zijn Bea en zijn twee kinderen, ieder voor 1/3e gedeelte van de nalatenschap. De nalatenschap van Antoine is samengesteld als volgt:
Conform de wettelijke verdeling of een gebruikelijk ‘langstlevende testament’ betekent dat Bea alle bezittingen en schulden van de nalatenschap verkrijgt en de kinderen wegens onderbedeling ieder € 775.000 te vorderen hebben op hun moeder.
De nalatenschap van Antoine kan worden verkleind door aan de gemeenschap van goederen alsnog een “redelijke vergoeding” toe te kennen voor de kennis, vaardigheden en arbeid die Antoine ten behoeve van die onderneming heeft aangewend. Hiermee wordt de waarde van de aandelen verlaagd ten faveure van de ontbonden gemeenschap van goederen. De helft van deze gemeenschap komt toe aan Bea op grond van het huwelijksvermogensrecht. Over deze helft is bij het overlijden van Antoine geen erfbelasting verschuldigd.
Het toekennen van een redelijke vergoeding is geen schenking
In de hierboven uitgewerkte praktijkvoorbeelden kwam naar voren dat bepaalde zaken flexibel kunnen worden opgelost door alsnog een “redelijke vergoeding” toe te kennen aan de gemeenschap van goederen. Omdat het gaat om de uitoefening van een wettelijk recht is geen sprake van een bevoordelingsbedoeling, zodat een schenking niet aan de orde is.
Aandachtspunten bij het toekennen van een redelijke vergoeding
Indien gekozen wordt voor het toekennen van een “redelijke vergoeding”, dan zijn de volgende zaken van belang:
- Hoe hoog moet de “redelijke vergoeding” zijn. Met andere woorden: wat is nog wel redelijk en wat niet meer?
De vergoeding dient in ieder geval “at arms length” te zijn, hetgeen betekent dat de vergoeding niet hoger (c.q. lager) dient te zijn dan de vergoeding die onafhankelijke partijen in soortgelijke gevallen hanteren. - Wat zijn de gevolgen voor de inkomstenbelasting van het toekennen van een “redelijke vergoeding?
Als een vergoeding wordt toegekend heeft dit uiteraard gevolgen voor de inkomstenbelasting. Zo kan er sprake zijn van nagekomen salaris (te belasten in box 1), afwikkeling van een tbs-vordering (box 1) of te ontvangen dividend (te belasten in box 2). Het gaat de strekking van dit artikel te buiten om dit in zijn geheel uit te werken, maar van belang is dat vooraf de gevolgen voor de inkomstenbelasting in beeld zijn gebracht, zodat partijen een weloverwogen keuze kunnen maken.
Is het maken of aanpassen van huwelijkse voorwaarden gewenst?
Hiervoor is uiteengezet dat het nieuwe artikel 1:95a BW kansen biedt bij echtscheiding en overlijden. Vooral in die gevallen waarin partijen on speaking terms zijn kan het artikel worden ingezet om tot een (fiscaal) gunstige afwikkeling te komen. Helaas lopen de belangen bij echtscheiding en de verdeling van nalatenschappen vaak uiteen, zodat geen gebruik wordt gemaakt van de aanwezige kansen. Met het oog hierop kan ervoor worden gekozen om huwelijkse voorwaarden te maken of aan te passen. In de huwelijkse voorwaarden kan worden vastgelegd hoe in voorkomend geval de “redelijke vergoeding” wordt bepaald en door wie. Ook kan worden vastgelegd welke vorm de “redelijke vergoeding” dient te hebben (salaris, dividend, vordering), zodat duidelijk is wat de gevolgen zullen zijn voor de inkomstenbelasting. Vastlegging van al deze zaken biedt zekerheid en voorkomt mogelijke geschillen. Keerzijde van zekerheid is echter dat het ten koste gaat van de flexibiliteit.
Conclusie
Artikel 1:95a BW heeft onmiddellijke werking vanaf 1 januari 2018. Dit betekent dat het artikel in voorkomende gevallen kan worden ingezet om te komen tot een (fiscaal) gunstige afwikkeling van echtscheidingen en nalatenschappen. Om gebruik te kunnen maken van de kansen die het artikel biedt is meestal medewerking nodig van alle betrokken partijen.
Als de verwachting bestaat dat het lastig is om te zijner tijd overeenstemming te bereiken verdient het aanbeveling om huwelijkse voorwaarden te maken of aan te passen, waarin afspraken worden gemaakt met betrekking tot de “redelijke vergoeding”.
Mocht u cliënten hebben voor wie de bovenstaande problematiek speelt, dan kunt u altijd contact met mij opnemen om te sparren over mogelijke oplossingen.