De casus
Vader en moeder exploiteren samen met hun zoon in maatschapsverband een melkveebedrijf. Vader en moeder hebben het gebruik en genot van de landbouwgrond in de maatschap ingebracht. Het belang in de grond ligt dus bij de ouders. Alle vennoten zijn voor 1/3 deel gerechtigd in de winst. De maatschap ontvangt in enig jaar een subsidie op grond van de Subsidieverordening kwaliteitsimpuls natuur en landschap voor de functieverandering van landbouwgronden in natuurterrein. De subsidie bedraagt € 473.450. In de belastingaangiften neemt iedere vennoot 1/3 deel van de subsidie op en nemen de vennoten het standpunt in dat de subsidie belastingvrij is en dat voor de afwaardering van de grond een bedrag in mindering op de winst mag worden gebracht. De belastinginspecteur is het hier niet mee eens en hij is van mening dat, door de wijze van inbreng, de zoon geen recht heeft op een deel van de subsidie.
Subsidie en grond
Vader en moeder hebben in hun belastingaangifte de grond flink afgewaardeerd en dit bedrag, ieder voor de helft, ten laste van de winst gebracht. Waardevolle en voor het bedrijf nuttige landbouwgrond is, door de omzetting in natuur, niet meer bruikbaar voor dezelfde bedrijfsuitoefening. Op zich staat dit ook niet ter discussie. De rechter oordeelt vervolgens dat de subsidie functieverandering moet worden aangemerkt als een vergoeding voor de waardevermindering van de grond en onlosmakelijk verbonden is met de grond. Bij de berekening van de winst moet daarom met de subsidie rekening worden gehouden. Voor zover de waardevermindering van de grond wordt gecompenseerd door de ontvangen subsidie, is er volgens de rechter geen ruimte om de waardedaling als verlies te mogen verwerken. In deze casus was de waardevermindering groter dan het bedrag van de subsidie. Dit meerdere mochten vader en moeder, ieder voor een gelijk deel, wel als verlies nemen en in mindering op de winst brengen. Zo hadden de ouders dus toch nog een (kleine) aftrekpost. In de omgekeerde situatie – de subsidie is hoger dan de waardevermindering – blijft het meerdere op basis van een vrijstelling, onbelast.
Zoon en subsidie
De subsidie is aan de maatschap toegekend en daarom hebben de maten de subsidie verdeeld volgens de regels van de winstverdeling. De zoon ontvangt hierdoor 1/3 van de subsidie. Tegen deze verdeling is in te brengen dat de waardevermindering van de grond enkel ten laste van de ouders komt en dat de subsidie volgens de subsidieverordening wordt toegekend aan de eigenaren van de grond. De belastinginspecteur zag de subsidie op grond hiervan volledig bij de ouders – en dus zwaarder – belast. De rechter volgt in beginsel de belastinginspecteur maar geeft vervolgens aan dat er echter omstandigheden aanwezig kunnen zijn die het zakelijk maken dat de zoon wel een deel van de subsidie ontvangt. Door de functieverandering kan de grond niet langer worden gebruikt voor het melkveebedrijf van de maatschap. Dit zal tot gevolg hebben dat de bedrijfsopbrengsten van het bedrijf van de maatschap lager zullen worden. En dat raakt de zoon ook. Een lagere bedrijfsopbrengst is een lagere winst en dat leidt weer tot een lager winstaandeel voor de maten en dus ook voor de zoon. Dus hij heeft wel degelijk een belang. Daardoor is het logisch én zakelijk dat de zoon een deel van de subsidie ontvangt. Het gelijk was hier wel voor de maten van de maatschap.
Meer informatie: Hoge Raad 19 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:237, 19/01961 en Hoge Raad 19 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:238, 19/01962
Neem vrijblijvend contact met mij op als u vragen heeft.